Jasubi-Lehem
(Jasu̱bi-Le̱hem).
Naam in de geslachtsregisters van Juda; misschien een nakomeling van Selah. Sommige vertalers zijn echter van mening dat deze uitdrukking betekent „naar Lehem [Lechem] terugkeerden”, dat wil zeggen, „naar Bethlehem”. — 1Kr 4:21, 22; GNB; PC; WV.