Jehdeja
(Jehde̱ja) [misschien: Moge Jehovah verheugd zijn].
1. Een leviet (of zijn vaderlijk huis) die van Amram afstamde en betrokken was bij Davids reorganisatie van de levieten. — 1Kr 24:20, 31.
2. Een Meronothiet die over de ezelinnen van koning David ging. — 1Kr 27:30.