Jehovah der legerscharen
Deze uitdrukking, die 285 maal in verschillende variaties in de Schrift voorkomt, is de vertaling van het Hebreeuwse Jeho·wahʹ tseva·ʼōthʹ. Veruit het vaakst komt ze voor in de profetische boeken, vooral in Jesaja, Jeremia en Zacharia. Paulus en Jakobus gebruikten het equivalent (getranscribeerd in het Grieks) in hun geschriften wanneer zij de profetieën aanhaalden of erop zinspeelden. — Ro 9:29; Jak 5:4; vgl. Jes 1:9.
Het Hebreeuwse woord tsa·vaʼʹ (enkelvoud; meervoud: tseva·ʼōthʹ) betekent in de grond der zaak een letterlijk leger van soldaten of een krijgsmacht, bijvoorbeeld in Genesis 21:22, Deuteronomium 20:9 en vele andere schriftplaatsen. De term wordt echter ook in figuurlijke zin gebruikt, zoals in de zinsneden „de hemel en de aarde en hun gehele leger”, of „de zon en de maan en de sterren, heel het heerleger van de hemel” (Ge 2:1; De 4:19). De meervoudsvorm (tseva·ʼōthʹ) wordt een aantal keren gebruikt ter aanduiding van de Israëlitische strijdkrachten, bijvoorbeeld in Exodus 6:26; 7:4; Numeri 33:1; Psalm 44:9; 60:10. Sommige geleerden geloven dat met de „legerscharen” in de uitdrukking „Jehovah der legerscharen” niet alleen de engelenlegers maar ook de Israëlitische krijgsmacht en de onbezielde hemellichamen worden bedoeld. Het schijnt echter dat de „legerscharen” waarvan sprake is, in de eerste plaats — zo niet uitsluitend — de engelenlegers zijn.
Toen Jozua in de buurt van Jericho een engel zag die bij hem was gekomen en hij hem vroeg of hij voor Israël of voor de vijand was, luidde het antwoord: „Neen, maar ik — als vorst van Joz 5:13-15). De profeet Michaja deelde de koningen Achab en Josafat mee: „Voorwaar, ik zie Jehovah op zijn troon zitten en heel het hemelleger aan zijn rechter- en aan zijn linkerhand bij hem staan”, waarmee hij duidelijk op Jehovah’s geestenzonen doelde (1Kon 22:19-21). Het gebruik van de meervoudsvorm in de uitdrukking „Jehovah der legerscharen” is passend, aangezien van de engelenlegers niet alleen wordt gezegd dat ze onderverdeeld zijn in cherubs, serafs en engelen (Jes 6:2, 3; Ge 3:24; Opb 5:11), maar ook dat ze georganiseerde groepen vormen, zodat Jezus Christus kon zeggen dat hij „meer dan twaalf legioenen engelen” kon oproepen (Mt 26:53). In de smeekbede om hulp die Hizkia tot Jehovah richtte, noemde hij hem „Jehovah der legerscharen, de God van Israël, die op de cherubs zit,” waarmee hij kennelijk zinspeelde op de ark van het verbond en de cherubfiguren op het deksel ervan, die Jehovah’s hemelse troon symboliseerden (Jes 37:16; vgl. 1Sa 4:4; 2Sa 6:2). Elisa’s bevreesde dienaar werd gerustgesteld door een wonderbaarlijk visioen waarin hij zag dat de bergen rondom de belegerde stad waar Elisa woonde ’vol waren van vurige paarden en strijdwagens’, een gedeelte van Jehovah’s engelenscharen. — 2Kon 6:15-17.
het leger van Jehovah ben ik nu gekomen” (De uitdrukking „Jehovah der legerscharen” draagt dan ook de gedachte over van kracht of macht die de Soevereine Heerser van het universum bezit, onder wiens bevel een enorme strijdmacht van geestelijke schepselen staat (Ps 103:20, 21; 148:1, 2; Jes 1:24; Jer 32:17, 18). Het is derhalve een uitdrukking die diepe eerbied en ontzag inboezemt, maar die terzelfder tijd voor Jehovah’s dienstknechten een bron van vertroosting en aanmoediging is. David daagde helemaal alleen en zonder de hulp van enige aardse strijdmacht de Filistijnse reus Goliath uit in „de naam van Jehovah der legerscharen, de God van de gevechtslinies van Israël” (1Sa 17:45). Niet alleen in tijden van letterlijke oorlogen, maar ook in alle andere beproevingsvolle situaties of bij gewichtige aangelegenheden kunnen Gods dienstknechten als geheel en individueel moed vatten en hoop koesteren wanneer zij de majesteit van de soevereine positie van Jehovah erkennen, een majesteit die weerspiegeld wordt in de gebiedende macht die hij uitoefent over de geweldige legerscharen die hem vanuit zijn hemelse hoven dienen (1Sa 1:9-11; 2Sa 6:18; 7:25-29). Dat de profeten de uitdrukking „Jehovah der legerscharen” gebruikten, verschafte degenen die de profetieën hoorden, een reden te meer om zeker te zijn van de vervulling ervan.