THEMA
Jeruzalem door de Romeinen verwoest
KORT voor zijn dood in 33 G.T. noemde Jezus Jeruzalem een stad die „de profeten doodt en de tot [haar] uitgezondenen stenigt”. De stad als geheel volgde het patroon van haar verleden en verwierp de Zoon van God. — Mt 23:37.
Jezus voorzei wat er zou gebeuren: „Er zullen dagen over u komen waarin uw vijanden een versterking rondom u zullen bouwen met puntige palen” (Lu 19:41-44). Hij zei ook: „Wanneer gij . . . Jeruzalem door legerkampen ingesloten ziet, . . . laten dan zij die in Judea zijn, naar de bergen vluchten.” — Lu 21:20, 21.
In 66 G.T., na een joodse opstand, trokken Romeinse legers onder Cestius Gallus tegen Jeruzalem op. Maar, zoals Josephus opmerkt, „plotseling beval [Gallus] de soldaten zich terug te trekken . . . en trok hij, tegen alle logica in, van de stad weg”. Hierdoor kregen christenen de gelegenheid uit Jeruzalem te vluchten, wat zij ook deden. Al snel kwamen de Romeinse legers onder Titus terug. Deze keer bouwden zij ’een versterking met puntige palen’, een omheining van 7,2 km lang. Na een belegering van ongeveer vijf maanden werd de stad volledig verwoest en de tempel in puin gelegd. Drie jaar later, in 73 G.T., veroverden de Romeinse legers het laatste joodse bolwerk, de bergvesting Masada.
De verwoesting van Jeruzalem beklemtoont hoe belangrijk het is aandacht te schenken aan bijbelse profetieën.