Jesaja
(Jesa̱ja) [Redding van Jehovah].
1. Een levitische nakomeling van Mozes via Eliëzer en een voorvader van de Selomoth die door David als een van zijn schatbewaarders werd aangesteld. — 1Kr 23:15; 26:24-26.
2. Een levitische musicus uit „de zonen van Jeduthun”; hij werd door het lot aangewezen om de 8ste van de 24 door David georganiseerde groepen musici te leiden. — 1Kr 25:1, 3, 15.
3. Een Benjaminiet; een van zijn verre nakomelingen woonde in Jeruzalem toen Nehemia stadhouder was. — Ne 11:4, 7.
4. Hoofd van het vaderlijk huis van Elam; zijn groep van zeventig mannelijke personen keerde met Ezra naar Jeruzalem terug. — Ezr 8:1, 7.
5. Een leviet uit de familie van Merari; hij keerde eveneens met Ezra uit Babylon terug. — Ezr 8:1, 19.
6. Een nakomeling van koning David; kleinzoon van stadhouder Zerubbabel. — 1Kr 3:1, 19, 21.
7. Een profeet, de zoon van Amoz (niet de profeet Amos). Hij diende Juda en Jeruzalem in de dagen van de Judese koningen Uzzia, Jotham, Achaz en Hizkia (Jes 1:1). In het noordelijke koninkrijk Israël, dat in 740 v.G.T. eindigde, regeerden ten tijde van Jesaja’s dienst als profeet de koningen Pekah en Hosea. Andere profeten uit die tijd waren Micha, Hosea en Oded. Jesaja ving kennelijk aan met profeteren nadat Hosea al begonnen was maar voordat Micha zijn profetische loopbaan opnam. — 2Kr 28:9; Ho 1:1; Mi 1:1.
Terwijl Jesaja in Juda als profeet dienst deed, bevond het koninkrijk zich, vooral in de dagen van koning Achaz, in een betreurenswaardige morele toestand. Vorsten en volk waren volledig in opstand gekomen, en in Jehovah’s ogen was de natie ziek van hart en geest. De heersers werden „dictators van Sodom” genoemd en het volk werd met het „volk van Gomorra” vergeleken (Jes 1:2-10). Er werd Jesaja vooruit gezegd dat hun oren ongevoelig zouden zijn. Jehovah zei dat deze situatie zou voortduren totdat de natie ten onder zou gaan, en dat slechts „een tiende”, „een heilig zaad”, zou overblijven, gelijk de tronk van een statige boom. Jesaja’s profetische werk moet het geloof van dat kleine aantal hebben opgebouwd en versterkt, ook al weigerde de rest van de natie er acht op te slaan. — Jes 6:1-13.
Hoewel Jesaja zich op Juda concentreerde, uitte hij ook profetieën betreffende Israël en de omliggende natiën, wegens hun invloed op de situatie en de geschiedenis van Juda. Hij diende vele jaren als profeet, vanaf omstreeks 778 v.G.T., toen koning Uzzia stierf — of misschien zelfs vroeger — tot enige tijd na het 14de jaar van Hizkia’s regering (732 v.G.T.). — Jes 36:1, 2; 37:37, 38.
Jesaja’s gezin. Jesaja was gehuwd. Zijn vrouw wordt „de profetes” genoemd (Jes 8:3), wat meer schijnt in te houden dan dat zij slechts de vrouw van een profeet was. Kennelijk was zij, net als Debora ten tijde van de rechters en als Hulda tijdens de regering van Josia, door Jehovah tot profetes benoemd. — Re 4:4; 2Kon 22:14.
De bijbel vermeldt twee zonen van Jesaja, die hem gegeven werden tot „tekenen en tot wonderen in Israël”, bij naam (Jes 8:18). Schear-Jaschub was in de dagen van Achaz oud genoeg om zijn vader te vergezellen toen deze de koning een boodschap overbracht. De naam Schear-Jaschub betekent „Slechts een overblijfsel zal (zij die overblijven, zullen) terugkeren”. Deze naam was profetisch in die zin dat, even zeker als een zoon van Jesaja die naam had gekregen, het koninkrijk Juda mettertijd omvergeworpen zou worden en er na een periode van ballingschap nog slechts een overblijfsel zou terugkeren (Jes 7:3; 10:20-23). Deze terugkeer van een klein overblijfsel vond plaats in 537 v.G.T., toen koning Cyrus van Perzië een decreet uitvaardigde dat de joden toestond Babylon na een ballingschap van zeventig jaar te verlaten. — 2Kr 36:22, 23; Ezr 1:1; 2:1, 2.
Een andere zoon van Jesaja kreeg zijn naam al voordat hij verwekt werd, en deze naam werd op een schrijftafel geschreven en door betrouwbare getuigen bevestigd. Blijkbaar werd de zaak tot aan de geboorte van de zoon geheimgehouden. Daarna konden de getuigen naar voren treden en bevestigen dat de profeet de geboorte had voorzegd, waardoor werd bewezen dat de aangelegenheid van profetische betekenis was. De naam die in opdracht van God aan de jongen werd gegeven, was Maher-Schalal-Chaz-Baz, wat betekent „Haast u, o buit! Hij heeft zich naar het roofgoed (de roof) gehaast” of „Haastig tot de buit, heeft hij zich naar het roofgoed (de roof) gehaast”. Er werd gezegd dat voordat deze zoon zou weten uit te roepen: „Mijn vader!” en „Mijn moeder!”, het gevaar dat door de samenzwering tussen Syrië en het tienstammenrijk Israël voor Juda was ontstaan, afgewend zou zijn. — Jes 8:1-4.
De profetie gaf te kennen dat er voor Juda spoedig verlichting zou komen; er kwam 2Kon 16:5-9; 17:1-6). Koning Achaz trachtte echter, in plaats van op Jehovah te vertrouwen, het gevaar dat van de zijde van Syrië en Israël dreigde, af te wenden door zijn toevlucht te nemen tot omkoping van de koning van Assyrië, teneinde diens bescherming te verkrijgen. Om deze reden liet Jehovah toe dat de Assyriërs voor Juda een groot gevaar werden, ja, dat zij zelfs het land overstroomden en tot voor Jeruzalem kwamen, zoals Jesaja had gewaarschuwd. — Jes 7:17-20.
inderdaad verlichting toen Assyrië de veldtocht van koning Rezin van Syrië en koning Pekah van Israël tegen Juda verijdelde. De Assyriërs namen Damaskus in, en later (740 v.G.T.) plunderden en verwoestten zij het koninkrijk Israël, waardoor de profetische betekenis van de naam van de jongen volledig werd vervuld (Jesaja sprak vele malen over „tekenen” die Jehovah zou geven; onder andere waren dit zijn twee zonen, en in één geval diende Jesaja zelf als teken. Jehovah gebood hem om drie jaar lang naakt en barrevoets rond te lopen als een teken en een voorteken tegen Egypte en tegen Ethiopië, waarmee te kennen werd gegeven dat zij door de koning van Assyrië gevankelijk zouden worden weggevoerd. — Jes 20:1-6; vgl. Jes 7:11, 14; 19:20; 37:30; 38:7, 22; 55:13; 66:19.
Profetieën over ballingschap en herstel. Jesaja kreeg ook het voorrecht te voorzeggen dat niet Assyrië, maar Babylon de natie zou zijn die de koningen van Juda zou onttronen en Jeruzalem zou verwoesten (Jes 39:6, 7). Toen Assyrië Juda „tot aan de hals” overstroomde, bracht Jesaja koning Hizkia de vertroostende boodschap over dat de Assyrische strijdkrachten de stad niet zouden kunnen binnenkomen (Jes 8:7, 8). Jehovah deed Zijn woord gestand door een engel te zenden die 185.000 sterke mannen en leiders van het Assyrische leger verdelgde, waardoor Jeruzalem werd bevrijd. — 2Kr 32:21.
Wat Jesaja ongetwijfeld de grootste vreugde gaf, was het hem door Jehovah geschonken voorrecht om vele profetieën over het herstel van het door hem zo geliefde Jeruzalem te uiten en op te schrijven. Hoewel Jehovah zou toelaten dat het volk wegens hun opstandigheid en weerspannigheid tegen hem in ballingschap naar Babylon zou gaan, zou God te bestemder tijd Babylon oordelen omdat het uit boosaardigheid handelde en vastbesloten was Gods volk voor altijd in gevangenschap te houden. Een aantal van Jesaja’s profetieën handelen over het oordeel dat God aan Babylon zou voltrekken en laten uitkomen dat Babylon een verlaten woestenij zou worden en nooit meer zou worden herbouwd. — Jes 45:1, 2; hfdst. 13, 14, 46–48.
De herstellingsprofetieën die in het hele boek Jesaja te vinden zijn, verheerlijken Jehovah’s onverdiende goedheid en zijn barmhartigheid jegens zijn volk en jegens de gehele mensheid. Ze voorzeggen de tijd dat Jehovah Jeruzalem weer zou verheffen en het een heerlijkheid zou verlenen die door alle natiën gezien zou worden, ja, Jeruzalem zou een zegen voor alle natiën zijn. Jeruzalem werd inderdaad hersteld en herbouwd en werd gezegend door de tegenwoordigheid van de Messias, die „licht heeft geworpen op leven en onverderfelijkheid, door middel van het goede nieuws” (2Ti 1:10). Jeruzalems herstel zou ook nog een grotere en grootsere vervulling hebben. — Ro 15:4; 1Kor 10:11; Ga 4:25, 26.
Effect van Jesaja’s werk. Jesaja heeft klaarblijkelijk niet alleen het bijbelboek geschreven dat zijn naam draagt, maar minstens ook één historisch boek, de aangelegenheden van koning Uzzia, dat ongetwijfeld deel uitmaakte van de officiële annalen van de natie (2Kr 26:22). Door het profetische werk dat Jehovah hem had toegewezen getrouw te volbrengen, oefende hij een sterke invloed uit op de geschiedenis van de natie. Dit bleek vooral in verband met de raad en de richtlijnen die hij de rechtvaardige koning Hizkia gaf. Veel profetieën van Jesaja hebben ook een grotere vervulling in de Messias en zijn koninkrijk. In de christelijke Griekse Geschriften worden vaak aanhalingen uit het boek Jesaja gedaan of er wordt naar verwezen. In veel gevallen passen de christelijke schrijvers profetieën van Jesaja op Jezus Christus toe of wijzen zij op een vervulling ervan in hun tijd.