Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Jezus

Jezus

(Je̱zus) [Lat. vorm van het Gr. I·eʹsous, wat met het Hebr. Je·sjoeʹaʽ of Jehō·sjoeʹaʽ overeenkomt en „Jehovah is redding” betekent].

De joodse geschiedschrijver Josephus uit de 1ste eeuw G.T. noemt nog zo’n twaalf andere personen met deze naam, die niet in het bijbelse verslag worden vermeld. De naam komt ook voor in de apocriefe geschriften die uit de laatste eeuwen v.G.T. dateren. Het was in die tijd dus schijnbaar een gebruikelijke naam.

1. De naam I·eʹsous komt in de Griekse tekst van Handelingen 7:45 en Hebreeën 4:8 voor en heeft betrekking op Jozua, de leider van Israël na Mozes’ dood. — Zie JOZUA nr. 1.

2. Een voorvader van Jezus Christus, klaarblijkelijk uit de geslachtslijn van zijn moeder (Lu 3:29). In enkele oude handschriften staat op deze plaats „Jose(s)”. — Zie GESLACHTSREGISTER VAN JEZUS CHRISTUS.

3. Jezus Christus. — Zie JEZUS CHRISTUS.

4. Een christen, kennelijk een jood, en een medewerker van Paulus. Hij werd ook Justus genoemd. — Kol 4:11.