Jiria
(Jiri̱a) [Jah ziet].
„Zoon van Selemja, de zoon van Hananja”; de beambte die met het toezicht over de Benjaminpoort in Jeruzalem belast was en die Jeremia gevangennam op de valse beschuldiging dat hij naar de Babyloniërs wilde overlopen. — Jer 37:13, 14.