Jiseï
(Ji̱seï) [verkorte vorm van Jesaja, wat „Redding van Jehovah” betekent].
1. Een nakomeling van Juda; zoon van Appaïm en vader van Sesan. — 1Kr 2:3, 31.
2. Een andere nakomeling van Juda. — 1Kr 4:1, 20.
3. Een leider en familiehoofd van de ten O van de Jordaan wonende halve stam Manasse. — 1Kr 5:23, 24.
4. Een Simeoniet over wiens vier zonen in Eén Kronieken wordt vermeld dat zij met 500 man tegen de in het gebergte Seïr wonende Amalekieten optrokken en hen overwonnen. — 1Kr 4:42, 43.