Jissia
(Jissi̱a) [Jehovah (Jah) doet vergeten].
1. Een van de hoofden van de stam Issaschar; zijn nakomelingen droegen ertoe bij dat deze stam zeer talrijk werd. — 1Kr 7:1, 3, 4.
2. Een krijger die zich te Ziklag bij Davids strijdkrachten aansloot; misschien een Korachiet. — 1Kr 12:1, 6.
3. Een nakomeling van Kehath; zijn zonen behoorden tot de levieten die onder de regering van David voor de dienst georganiseerd werden. — 1Kr 23:12, 20; 24:24, 25.
4. Een andere leviet uit de tijd van David; een nakomeling van Mozes. — 1Kr 23:14-17; 24:21.
5. Een van de levieten die gunstig reageerden op Ezra’s aansporing om hun buitenlandse vrouwen met hun zonen weg te zenden. — Ezr 10:31, 44.