Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Joël, Het boek

Joël, Het boek

Een geïnspireerd boek van de Hebreeuwse Geschriften, geschreven door „Joël, de zoon van Pethuël” (Joë 1:1). Over het leven van deze profeet is nagenoeg niets bekend. Uit zijn verwijzingen naar Juda, Jeruzalem en Jehovah’s huis aldaar valt af te leiden dat hij in Juda profeteerde en misschien in Jeruzalem woonde (1:9, 14; 2:17, 32; 3:1, 2, 16-20). Dat hij melding maakte van „de laagvlakte van Josafat” (3:2, 12), geeft te kennen dat hij zijn boek heeft geschreven na Jehovah’s grote overwinning ten behoeve van koning Josafat. Welke periode het boek precies beslaat, is echter onzeker.

Wanneer geschreven. Geleerden noemen voor de tijd dat het boek Joël werd geschreven, datums die variëren van vóór 800 v.G.T. tot omstreeks 400 v.G.T. Over hun argumenten ten gunste van een late of een vroege datering merkt The International Standard Bible Encyclopaedia (onder redactie van James Orr, 1960, Deel III, blz. 1690) op: „Veel van de aangevoerde argumenten zijn van negatieve aard, d.w.z. de beschouwing van wat de profeet niet vermeldt of ter sprake brengt [onder meer de Chaldeeën, de Assyriërs, een koning van Juda en het tienstammenrijk], en een argumentatie gebaseerd op zulk een stilzwijgen is duidelijk dubieus.” Evenmin kan met zekerheid vastgesteld worden of Joël andere profeten citeerde of door hen werd geciteerd. Indien Joël (2:32) Obadja (17) heeft geciteerd, zou dit pleiten voor een datum na de Babylonische ballingschap. Anderzijds bestaat de mogelijkheid dat niet alleen Obadja, maar zelfs de profeet Amos, die veel vroeger leefde (vgl. Joë 3:16 met Am 1:2), aanhalingen uit Joël heeft gedaan. Dit zou betekenen dat Joël zijn boek uiterlijk in de tijd van Uzzia (Am 1:1) heeft geschreven, misschien omstreeks 820 v.G.T. De plaats die het boek Joël in de Hebreeuwse canon heeft gekregen, tussen Hosea en Amos, is weliswaar niet doorslaggevend, maar schijnt te duiden op de vroegere periode.

Authenticiteit. De joden hebben de canoniciteit van het boek Joël nooit in twijfel getrokken, maar hebben het onder de „kleine” profeten de tweede plaats gegeven. Het is ook volledig in overeenstemming met de rest van de Schrift, zoals duidelijk blijkt uit de talrijke parallellen tussen Joël en andere bijbelboeken. (Vgl. Joë 2:2 met Ze 1:14, 15; Joë 2:4, 5, 10 met Opb 9:2, 7-9; Joë 2:11 met Mal 4:5; Joë 2:12 met Jer 4:1; Joë 2:13 met Ex 34:6, Nu 14:18, Ps 86:15 en 106:45; Joë 2:31 met Jes 13:9, 10, Mt 24:29, 30 en Opb 6:12-17.) De vervulling van Joëls profetieën vormt nog een bewijs voor de authenticiteit van het boek. Zoals was voorzegd, zijn aan Tyrus, Filistea en Edom Jehovah’s oordelen voltrokken (Joë 3:4, 19; zie voor bijzonderheden EDOM, EDOMIETEN; FILISTEA, FILISTIJNEN;  ; TYRUS). Op de pinksterdag van het jaar 33 G.T. wees de apostel Petrus erop dat de uitstorting van Gods geest op de discipelen van Jezus Christus een vervulling van Joëls profetie was (Joë 2:28-32; Han 2:17-21). Later bracht de apostel Paulus de profetische woorden uit Joël 2:32 van toepassing op zowel joden als niet-joden die Jehovah in geloof aanroepen. — Ro 10:12, 13.

[Kader op blz. 1308]

HOOFDPUNTEN UIT JOËL

Een levendige profetie waarin Jehovah’s wraak en zijn barmhartigheid worden beklemtoond

Vermoedelijk omstreeks 820 v.G.T. geschreven, negen jaar nadat Uzzia koning was geworden en ongeveer een eeuw na Jehovah’s grote overwinning op Moab, Ammon en de bewoners van Seïr in de dagen van Josafat

Sprinkhaneninvasie zal het land verwoesten; de dag van Jehovah is nabij (1:1–2:11)

Over de naderende plaag zal nog generaties lang gesproken worden

De vegetatie van het land zal volledig worden verwoest, zodat er in het huis van Jehovah geen graan- en drankoffers meer worden gebracht

De priesters wordt opgedragen te treuren en tot Jehovah om hulp te roepen

Jehovah’s dag wordt gekenmerkt door een vernietigende invasie van „zijn krijgsmacht”

Israël wordt uitgenodigd tot Jehovah terug te keren; Zijn geest zal worden uitgestort (2:12-32)

De bewoners van Sion worden uitgenodigd tot Jehovah ’terug te keren’; hij zal ervoor zorgen dat zij weer voorspoed genieten en zal hen voor „de noorderling” behoeden

Jehovah zal zijn geest op zijn volk uitstorten, en vóór de komst van zijn „grote en vrees inboezemende dag” zal hij in de hemel en op aarde wondertekenen geven

Degenen die Jehovah’s naam aanroepen, zullen op zijn grote dag ontkomen

De natiën zullen in „de laagvlakte van Josafat” worden geoordeeld (3:1-21)

De natiën zullen worden geoordeeld omdat ze Gods volk hebben mishandeld

Ze worden uitgedaagd zich op een oorlog tegen Jehovah voor te bereiden en naar de Laagvlakte van Josafat af te dalen; daar zullen ze als druiven in een wijnpers worden verpletterd

In die tijd zal Jehovah een toevlucht zijn voor zijn volk

Egypte en Edom zullen een wildernis worden, terwijl Juda bewoond zal worden en rijke oogsten zal voortbrengen; Jehovah zal in Sion wonen