Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Job, Het boek

Job, Het boek

Volgens zowel joodse als vroeg-christelijke geleerden door Mozes geschreven. De poëzie, de taal en de stijl van het boek wijzen erop dat het oorspronkelijk in het Hebreeuws geschreven werd. Het in proza geschreven gedeelte van het boek vertoont veel overeenkomst met de Pentateuch, wat te kennen schijnt te geven dat Mozes de schrijver was. Gedurende zijn veertigjarige verblijf in Midian kan Mozes de feiten omtrent Jobs beproeving te weten zijn gekomen, en over de afloop van Jobs leven heeft hij waarschijnlijk gehoord toen Israël in 1473 v.G.T. op weg naar het Beloofde Land in de buurt van Uz kwam.

Indeling. Het boek Job is hierin uniek dat het in hoofdzaak bestaat uit een debat tussen een ware dienstknecht van Jehovah God en drie anderen die weliswaar beweerden God te dienen maar die bij hun pogingen om Job terecht te wijzen, op dwaalleringen steunden. Job, zo dachten zij ten onrechte, werd door God gestraft voor een ernstige, heimelijke zonde. Door hun redenering op dit uitgangspunt te baseren, werden zij in feite Jobs vervolgers (Job 19:1-5, 22). Het debat bestaat uit een reeks van drie gespreksronden, waaraan alle vier de sprekers deelnemen, behalve in de laatste ronde, waarin Zofar niets meer zegt omdat Job hem met zijn argumentatie de mond heeft gesnoerd. Daarna worden allen terechtgewezen door Jehovah’s woordvoerder Elihu en ten slotte door God zelf.

Het is derhalve duidelijk dat men bij het lezen of citeren van het boek dient te bedenken dat de door Elifaz, Bildad en Zofar aangedragen argumenten onjuist zijn. Soms zijn de door deze drie metgezellen van Job te berde gebrachte feiten op zich juist, maar worden ze in een verkeerde context geplaatst en verkeerd toegepast. Satan gebruikte deze tactiek tegen Jezus Christus toen hij hem meenam naar de heilige stad en hem op de kantelen van de tempel plaatste en tot hem zei: „’Indien gij een zoon van God zijt, werp u dan naar beneden, want er staat geschreven: „Hij zal zijn engelen aangaande u opdracht geven, en zij zullen u op hun handen dragen, opdat gij uw voet nimmer aan een steen stoot.”’ Jezus zei tot hem: ’Wederom staat er geschreven: „Gij moogt Jehovah, uw God, niet op de proef stellen.”’” — Mt 4:5-7.

Jobs metgezellen zeiden dat God de goddelozen straft. Dat is waar (2Pe 2:9). Maar zij verbonden er de conclusie aan dat al het lijden dat iemand ondergaat, een gevolg is van zijn zonden — dat God hem op die manier straft. Lijden, zo zeiden zij, is een bewijs dat iemand in bijzondere mate gezondigd heeft. Zij vertelden onwaarheden over God (Job 42:7). Zij belasterden hem en stelden hem voor als een onbarmhartige God. Zij beweerden dat God geen behagen schept in de mens die zijn rechtschapenheid bewaart en dat hij geen vertrouwen stelt in Zijn dienstknechten, zelfs niet in engelen. Dit is in strijd met de vele uitspraken in de Schrift die Jehovah’s liefde voor zijn met verstand begiftigde dienstknechten onthullen. Dat God wel degelijk vertrouwen stelt in zijn getrouwe aanbidders, blijkt bijvoorbeeld uit zijn gesprekken met Satan, waarin hij de aandacht op Job vestigde en het volste vertrouwen in Jobs loyaliteit tot uitdrukking bracht doordat hij de Duivel toestond Job op de proef te stellen. Merk echter op dat hij Jobs leven beschermde (Job 2:6). De christelijke schrijver Jakobus zegt over Gods handelwijze ten aanzien van Job: „Jehovah [is] zeer teder in genegenheid en barmhartig.” — Jak 5:11.

Belangrijkheid. Het boek Job speelt, in samenhang met Genesis 3:1-6 en andere schriftplaatsen, een uitermate belangrijke rol, want het onthult de grote strijdvraag waarbij het erom gaat of God zijn soevereiniteit wel rechtmatig en rechtvaardig uitoefent, alsook hoe bij deze strijdvraag de rechtschapenheid van Gods aardse dienstknechten betrokken is. Job begreep deze strijdvraag niet, maar toch liet hij niet toe dat zijn drie metgezellen hem ertoe brachten aan zijn rechtschapenheid te twijfelen (Job 27:5). Hij kon niet begrijpen waarom deze rampspoed hem overkwam, aangezien hij geen verstokte zondaar was. Hij hield zich te zeer met zijn eigen rechtvaardiging bezig en werd door de aanhoudende beschuldigingen van de kant van zijn drie metgezellen ongetwijfeld nog meer in die richting gedreven. Ook was het verkeerd van hem dat hij van God een antwoord bleef verlangen op de vraag waarom hij moest lijden; hij had moeten weten dat niemand terecht tot Jehovah kan zeggen: „Waarom hebt gij mij zo gemaakt?” (Ro 9:20) Niettemin was Jehovah zo barmhartig om Job te antwoorden, zowel bij monde van zijn knecht Elihu als rechtstreeks, door Job vanuit de storm toe te spreken. Het boek beklemtoont derhalve krachtig dat het verkeerd is te trachten zich voor God te rechtvaardigen. — Job 40:8.

Authenticiteit en waarde. Ezechiël spreekt over Job, en ook Jakobus maakt melding van hem (Ez 14:14, 20; Jak 5:11). Een overtuigend bewijs voor de canoniciteit van het boek is het feit dat de joden er net zoveel gezag aan toekenden als aan de andere geïnspireerde boeken van de Hebreeuwse Geschriften, hoewel Job geen Israëliet was.

Het sterkste bewijs voor de echtheid van het boek is misschien wel dat het met de rest van de bijbel overeenstemt. Ook onthult het veel bijzonderheden over de geloofsovertuigingen en de gebruiken die in de patriarchale maatschappij bestonden. Bovendien wordt de bijbelonderzoeker ten zeerste geholpen een beter begrip van Jehovah’s voornemens te krijgen door dit verslag met andere bijbelteksten te vergelijken. Een werkelijk opmerkelijk aantal gedachten in het boek vertoont overeenkomst met andere bijbelpassages, en enkele daarvan staan in bijgaande tabel vermeld.

[Kader op blz. 1304]

HOOFDPUNTEN UIT JOB

Het verslag over Jobs ervaringen toen Satan zijn rechtschapenheid voor het aangezicht van Jehovah in twijfel trok

Waarschijnlijk tijdens Israëls omzwerving in de wildernis door Mozes opgetekend, hoewel Job enige jaren vóór Mozes’ geboorte op de proef gesteld moet zijn

Aan Jobs voorspoed en welzijn komt een einde wanneer Jehovah Satan toestaat Job op de proef te stellen (1:1–2:10)

Satan beweert dat Jobs oprechtheid louter door zelfbelang wordt ingegeven

Job verliest runderen, kleinveekudden en zijn tien kinderen allemaal op één dag, maar hij houdt vast aan zijn rechtschapenheid

Vervolgens wordt hij door een weerzinwekkende, pijnlijke ziekte geslagen, maar hij weigert God te vervloeken; Job blijft dus getrouw

Elifaz, Bildad en Zofar, drie metgezellen van Job, komen volgens afspraak samen om hem hun „deelneming” te betuigen (2:11–3:26)

Zeven dagen lang zitten zij bij hem zonder een woord te zeggen

Job verbreekt het stilzwijgen en vervloekt zijn geboortedag

Hij vraagt zich af waarom God hem nog langer laat leven

De drie zogenaamde vertroosters debatteren uitvoerig met Job (4:1–31:40)

Zij beweren dat hij lijdt wegens zijn zonden en betogen dat Job iets slechts gedaan moet hebben omdat God hem als een vijand behandelt

Door valse overleggingen en laster, en ook door zich te beroepen op de overlevering en op visioenen die zij beweren gezien te hebben, trachten zij Job hiervan te overtuigen

De drie metgezellen dringen er bij Job op aan zijn kwaaddoen te belijden en zijn handelwijze te veranderen; dan, zo zeggen zij, zal hij zijn vroegere voorspoed terugkrijgen

Job houdt vol dat hij oprecht is; hij begrijpt niet waarom Jehovah hem laat lijden, maar hij brengt zijn drie metgezellen, die hem verkeerde raad hebben gegeven, tot zwijgen

In zijn slotwoorden vergelijkt Job zijn vroegere dagen als gerespecteerde oudere man met de ellende en vernedering die hij nu doormaakt; hij laat uitkomen hoe zorgvuldig hij zonde heeft vermeden

Elihu, een jonge toeschouwer, corrigeert Job en zijn metgezellen (32:1–37:24)

Hij toont aan dat Job ongelijk had toen hij zichzelf en niet God rechtvaardigde, en hij berispt Jobs drie metgezellen, omdat zij Job niet juist geantwoord hebben

Elihu verheerlijkt Jehovah’s gerechtigheid, onpartijdigheid, heerlijkheid en almacht

Jehovah zelf spreekt nu uit een storm (38:1–42:6)

Jehovah vraagt waar Job was toen de aarde werd geschapen, en of hij de wonderen van de natuur begrijpt; aldus toont hij aan hoe nietig de mens is in vergelijking met de grootheid van God

Vervolgens vraagt hij of Job het recht heeft Hem te bekritiseren

Job geeft toe dat hij zonder een juist begrip heeft gesproken; hij heeft berouw „in stof en as”

Jobs beproeving eindigt en zijn rechtschapenheid wordt beloond (42:7-17)

Jehovah geeft uiting aan zijn misnoegen over Elifaz, Bildad en Zofar, omdat zij niet de waarheid hebben gesproken; hij zegt hun dat zij offers moeten brengen en Job moeten vragen ten behoeve van hen te bidden

Job wordt genezen wanneer hij voor zijn metgezellen bidt

Hij wordt met tweemaal zoveel schapen en runderen gezegend als vroeger, alsook met nog tien kinderen — zeven zonen en drie dochters

[Tabel op blz. 1305]

Het boek Job

Vergelijkingspunt

Andere bijbelteksten

3:17-19

De doden weten van niets, maar zijn als slapenden

Pr 9:5, 10; Jo 11:11-14; 1Kor 15:20

10:4

God oordeelt niet vanuit menselijk gezichtspunt

1Sa 16:7

10:8, 9, 11, 12

Grote zorg waarmee God de mens geformeerd heeft

Ps 139:13-16

12:23

God laat de natiën machtig worden; hij laat zelfs toe dat ze zich tegen hem verenigen, opdat hij ze terecht met één slag kan vernietigen

Opb 17:13, 14, 17

14:1-5

De mens wordt geboren in zonde en in slavernij aan de dood

Ps 51:5; Ro 5:12

14:13-15

Opstanding van de doden

1Kor 15:21-23

17:9

De rechtvaardige wordt niet tot struikelen gebracht, ongeacht wat anderen doen

Ps 119:165

19:25

Jehovah’s voornemen om de getrouwe mensheid te verlossen (los te kopen, terug te kopen)

Ro 3:24; 1Kor 1:30

21:23-26

Alle mensen onderworpen aan dezelfde afloop; in de dood zijn allen gelijk

Pr 9:2, 3

24:3-12

Ellende veroorzaakt door goddelozen; overkomt christenen ook

2Kor 6:4-10; 11:24-27

24:13-17

Goddelozen hebben de duisternis meer lief dan het licht; het licht jaagt hun schrik aan

Jo 3:19

26:6

Alle dingen liggen naakt en openlijk tentoongesteld voor de ogen van Jehovah

Heb 4:13

27:8-10

Afvallige zal God niet oprecht aanroepen, noch door hem gehoord worden

Heb 6:4-6

27:12

Zij die „visioenen” van eigen hart zien, niet van God afkomstige visioenen, spreken ijdele dingen

Jer 23:16

27:16, 17

De rechtvaardigen zullen de rijkdom erven die door goddelozen bijeenvergaard is

De 6:10, 11; Sp 13:22

Hfdst. 28

De ware wijsheid kan men niet in ’boek der goddelijke schepping’ vinden, maar alleen bij God en door hem te vrezen

Pr 12:13; 1Kor 2:11-16

30:1, 2, 8, 12

Nietswaardige, verstandeloze leeglopers worden gebruikt om Gods dienstknechten te vervolgen

Han 17:5

32:22

Onschriftuurlijke titels verlenen, is verkeerd

Mt 23:8-12

34:14, 15

Leven van alle vlees is in Jehovah’s hand

Ps 104:29, 30; Jes 64:8; Han 17:25, 28

34:19

Jehovah is niet partijdig

Han 10:34

34:24, 25

Jehovah zet heersers af en stelt heersers aan naar zijn welgevallen

Da 2:21; 4:25

36:24; 40:8

Gods rechtvaardigheid bekendmaken is het belangrijkste

Ro 3:23-26

42:2

Bij God zijn alle dingen mogelijk

Mt 19:26

42:3

Gods wijsheid is onnaspeurlijk

Jes 55:9; Ro 11:33

Andere opmerkenswaardige vergelijkingsteksten zijn: Job 7:17 en Ps 8:4; Job 9:24 en 1Jo 5:19; Job 10:8 en Ps 119:73; Job 26:8 en Sp 30:4; Job 28:12, 13, 15-19 en Sp 3:13-15; Job 39:30 en Mt 24:28.