Jobab
(Jo̱bab).
1. Een nakomeling van Sem via Joktan (Ge 10:21, 25, 29; 1Kr 1:23). Men weet thans niet precies waar de nakomelingen van Jobab zich vestigden.
2. „De zoon van Zera, uit Bozra”; een Edomitische heerser die regeerde voordat Saul de eerste koning van Israël werd. Jobab volgde „Bela, de zoon van Beor,” op de troon op. — Ge 36:31-34; 1Kr 1:43-45.
3. Koning van Madon, een stad in het N van Palestina. Jobab en andere koningen sloten zich bij Jabin, de koning van Hazor, aan in een offensief tegen de Israëlieten, maar werden bij de wateren van Merom verslagen. — Joz 11:1-8; 12:19.
4. Zoon van de Benjaminiet Saharaïm bij zijn vrouw Hodes. — 1Kr 8:1, 8, 9.
5. Een nakomeling van de Benjaminiet Saharaïm via Elpaäl. — 1Kr 8:1, 8, 11, 18.