Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Jojada

Jojada

(Jo̱jada) [Moge Jehovah weten (kennen)].

In de Hebreeuwse tekst komt ook de langere vorm Jehojada voor.

1. Vader van de Benaja die bijna altijd wordt aangeduid als „Benaja, de zoon van Jojada” en die een van Davids sterke mannen was, alsook Salomo’s legeroverste (2Sa 23:8, 20, 22, 23; 1Kon 2:35). Jojada zelf wordt met de priesterschap in verband gebracht, want hij wordt „de overpriester” genoemd. Er wordt over hem gesproken als „de leider van de zonen van Aäron”, en hij behoorde tot degenen die naar David kwamen toen hij in Hebron koning over heel Israël werd. — 1Kr 27:5; 12:27, 38.

2. Een raadsman van koning David; blijkbaar een kleinzoon van nr. 1. — 1Kr 27:33, 34.

3. De hogepriester ten tijde van Joram, Ahazia, Athalia en Joas. Jojada was getrouwd met koning Jorams dochter Joseba, die ook wel Josabath werd genoemd (het enige opgetekende geval van een hogepriester die met iemand uit de koninklijke familie trouwde). Jojada is vooral bekend geworden doordat hij Athalia ten val bracht en de ware aanbidding in Juda weer tot haar juiste plaats verhief. Nadat Athalia’s regerende zoon Ahazia gedood was, bracht zij alle overgebleven leden van het koninklijke nageslacht om het leven en bezette zelf de troon. Joseba, die zelf een zuster van Ahazia was hoewel niet noodzakelijkerwijs de dochter van Athalia, nam echter Ahazia’s kleine zoon Joas weg en hield hem zes jaar verborgen. In het 7de jaar verzekerde Jojada zich van de steun van de levieten, de oversten van de Karische lijfwacht en de hardlopers, alsmede van de hoofden der vaderlijke huizen van Israël. Vervolgens bracht hij Joas naar buiten, en men riep hem tot koning uit. Daarop gaf Jojada bevel Athalia buiten het tempelterrein te brengen en haar te doden. — 2Kon 11:1-16; 2Kr 22:10–23:15.

Onverwijld begon Jojada daarna de aanbidding van Jehovah te bevorderen. Hij hernieuwde Israëls verbondsverhouding met Jehovah, waarop het volk het huis van Baäl afbrak, de altaren en beelden van deze god vernietigde en zijn priester doodde. Vervolgens herstelde Jojada de tempeldienst in volle omvang. Hij had een krachtige invloed ten goede op het leven van Joas. Jojada en de koning herstelden de tempel en vervaardigden verschillende gebruiksvoorwerpen voor Jehovah’s huis. Toen Jojada ten slotte op 130-jarige leeftijd stierf, viel hem de uitzonderlijke eer te beurt bij de koningen te worden begraven, „omdat hij goed had gedaan in Israël en jegens de ware God en Zijn huis”. Helaas kwam er met zijn dood ook een einde aan zijn goede invloed, want daarna luisterde Joas naar de vorsten van Juda en keerde hij zich van Jehovah af, zozeer zelfs dat hij opdracht gaf Jojada’s zoon Zacharia, die het ontrouwe volk had terechtgewezen, ter dood te brengen. — 2Kon 11:17–12:16; 2Kr 23:16–24:22.

4. De zoon van Paseah; hij hielp mee de Poort van de Oude Stad te herstellen toen Nehemia de muur van Jeruzalem liet herbouwen. — Ne 3:6.

5. De achterkleinzoon van Jesua en de vader van Johanan (Jonathan) in de hogepriesterlijke geslachtslijn na de ballingschap (Ne 12:10, 11, 22). Een van Jojada’s zonen verontreinigde zichzelf en zijn priesterschap door met een dochter van de Horoniet Sanballat te trouwen, en daarom joeg Nehemia hem weg. — Ne 13:28, 29.

6. Een priester die in Jeremia’s tijd werd vervangen door Zefanja, de zoon van Maäseja. — Jer 29:24-27.