Jojarib
(Jo̱jarib) [Moge Jehovah strijden; Jehovah heeft (ons) rechtsgeding gevoerd].
In de Hebreeuwse tekst komt ook de langere vorm Jehojarib voor.
1. De priester wiens vaderlijk huis door het lot werd aangewezen als de 1ste van de 24 priesterafdelingen die tijdens Davids regering werden georganiseerd (1Kr 24:1-3, 5-7). Vertegenwoordigers van zijn huis (of van een andere priester met dezelfde naam) waren tijdgenoten van Zerubbabel, Nehemia en Jojakim en woonden in Jeruzalem. — 1Kr 9:3, 10; Ne 12:1, 6; 11:4, 10; 12:12, 19, 26.
2. Een ’onderwijzer’ in Ezra’s tijd. — Ezr 8:16.
3. Een voorvader van Maäseja uit de stam Juda. — Ne 11:5.