Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Jonadab

Jonadab

(Jo̱nadab) [Jehovah is bereidwillig (edel; vrijgevig)].

In de Hebreeuwse tekst staat voor de Nederlandse weergave zowel de verkorte vorm Jō·na·dhavʹ als de langere vorm Jehō·na·dhavʹ.

1. Davids neef; zoon van zijn broer Simea. Jonadab was „een zeer wijs man”, maar sluw en doortrapt. Nadat hij Davids zoon Amnon ertoe had gebracht hem zijn hartstochtelijke liefde voor zijn halfzuster Tamar te onthullen, deed hij hem het plan aan de hand waardoor Amnon Tamar kon verkrachten. Nadat haar volle broer Absalom Amnon uit wraak had laten doden, ontving David het bericht dat Absalom alle zonen van de koning had gedood, maar Jonadab, die aanwezig was, verzekerde hem dat alleen Amnon dood was (2Sa 13:3-5, 14, 22, 28-33). Deze Jonadab is mogelijk de in 2 Samuël 21:21 en 1 Kronieken 20:7 genoemde „Jonathan”.

2. Zoon van Rechab; metgezel van koning Jehu. Jonadabs ontmoeting met Jehu was geen toeval, want hij was Jehu uit eigen beweging ’tegemoet gekomen’, waarop Jehu hem zegende. Uit de daaropvolgende gebeurtenissen blijkt dat Jonadab het volkomen eens was met Jehu’s vaste besluit om de Baälaanbidding in Israël uit te roeien. Hij ging onmiddellijk in op alles wat Jehu voorstelde. „Is uw hart oprecht met mij?”, vroeg Jehu. „Ja”, antwoordde Jonadab. Daarop zei Jehu: „Geef mij dan werkelijk uw hand”, en Jonadab gaf hem zijn hand. Eenmaal bij Jehu op de wagen, zei Jehu tot hem: „Ga toch met mij mee en zie hoe ik geen mededinging ten opzichte van Jehovah duld”, en opnieuw gaf Jonadab blijk van zijn bereidwilligheid. Nadat zij ten slotte in Samaria aangekomen waren en alle aanbidders van Baäl zich daar verzameld hadden, maakte Jonadab niet rechtsomkeert, maar ging met Jehu het huis van Baäl binnen en bleef tijdens het bloedbad dat toen volgde, aan zijn zijde. Terzelfder tijd toonde Jehu dat hij het volste vertrouwen in Jonadab had. — 2Kon 10:15-28.

Bijna 300 jaar later stelde Jeremia op aanwijzing van Jehovah de voorbeeldige trouw waarmee Jonadabs nakomelingen, de Rechabieten, aan de geboden van hun voorvader vasthielden tegenover de ongehoorzaamheid waarvan de bevolking van Juda en Jeruzalem tegenover God blijk gaf. Jonadab had de Rechabieten geboden in tenten te wonen, geen zaad te zaaien, geen wijngaarden te planten en geen wijn te drinken. Toen Jeremia hun wijn aanbood, weigerden zij die, waarbij zij naar het gebod van hun voorvader Jonadab verwezen. Wegens die getrouwheid deed Jehovah hun de belofte: „Van Jonadab, de zoon van Rechab, zal niet worden afgesneden een man die voor altijd voor mijn aangezicht staat.” — Jer 35:1-19.