Joppe
(Jo̱ppe) [Schone (mooie) (stad)].
Een oude zeehaven, ongeveer 55 km ten WNW van Jeruzalem. Het huidige Jaffa (dat in 1950 een stadsdeel van Tel Aviv werd en sindsdien Tel Aviv-Jaffa genoemd wordt) bevindt zich op de plaats van de oude stad. De stad ligt op een ongeveer 35 m hoge rotsachtige heuvel. De haven van de stad, de enige natuurlijke haven tussen de berg Karmel en de Egyptische grens, wordt gevormd door een laag rif dat ongeveer 100 m voor de kust ligt. De haven is toegankelijk hetzij via een smalle opening in het rif of aan het open, maar ondiepe N-einde. Rotsen versperren de toegang vanuit het Z.
Joppe lag aan de grens van het oorspronkelijke gebied van Dan, hoewel dit niet hoeft te betekenen dat het ook daartoe behoorde (Joz 19:40, 41, 46). In Rechters 5:17 wordt Dan echter in verband gebracht met schepen, en hieruit zou op te maken zijn dat de Danieten in werkelijkheid de zeehaven Joppe beheersten.
Gezien de uitgebreide handelsbetrekkingen die koning Salomo met andere natiën onderhield (1Kon 10:22, 28, 29), werden de havenfaciliteiten in Joppe waarschijnlijk verbeterd. Naar Joppe zonden de Tyriërs vlotten met timmerhout uit de wouden van de Libanon, dat voor de bouw van de tempel gebruikt moest worden (2Kr 2:16). Later ging de profeet Jona, toen hij zich aan zijn toewijzing trachtte te onttrekken, in Joppe aan boord van een schip dat naar Tarsis voer (Jon 1:3). Na de Babylonische ballingschap diende Joppe opnieuw als aanvoerhaven voor het cederhout van de Libanon dat bij de herbouw van de tempel gebruikt werd. — Ezr 3:7.
In de 1ste eeuw G.T. was er in Joppe een christelijke gemeente. Dorkas (Tabitha), een vrouw die ’overvloedig was in goede daden en gaven van barmhartigheid’, was met deze gemeente verbonden. Toen Dorkas gestorven was, kwam Petrus op verzoek van de discipelen uit het naburige Lydda en wekte haar vervolgens op. Het nieuws over dit wonder verbreidde zich door heel Joppe en velen werden gelovigen (Han 9:36-42). Petrus bleef nog heel wat dagen in Joppe, waar hij te gast was bij een zekere Simon, een leerlooier, die een huis aan de zee had (Han 9:43; 10:6). Toen Petrus op het dak van Simons huis in een trancetoestand was, ontving hij een goddelijke openbaring waardoor hem getoond werd dat er ook tot niet-joden moest worden gepredikt. Dit gebeurde precies op de tijd dat de boodschappers die de niet-jood Cornelius had gestuurd, arriveerden. Bijgevolg aarzelde Petrus niet om met deze boodschappers naar Cesarea te gaan. Ook gingen er zes joodse broeders, klaarblijkelijk uit Joppe, met hem mee. — Han 10:9-45; 11:5-14.