Jotham
(Jo̱tham) [Jehovah is volmaakt; of: Moge Jehovah voltooien (voleindigen)].
1. Een nakomeling van Juda; hij wordt als een ’zoon’ van Jahdai aangeduid. — 1Kr 2:47.
2. De jongste zoon van rechter Gideon (Jerubbaäl), die in Ofra woonde (Re 8:35; 9:5). Nadat Gideon gestorven was, vermoordde Abimelech (Gideons zoon bij een slavin) alle andere zonen van Gideon, zijn halfbroers dus, behalve Jotham, die zich verborgen had. Toen de grondbezitters van Sichem daarna Abimelech koning hadden gemaakt, stelde Jotham zich op de top van de berg Gerizim en sprak door middel van een illustratie, die over bomen ging, een profetische vervloeking uit over de grondbezitters van Sichem en over Abimelech. Daarna nam Jotham de vlucht en ging in Beër wonen. — Re 9:6-21, 57.
3. De zoon van de Judese koning Uzzia (Azarja) bij Jerusa, de dochter van Zadok (2Kon 15:32, 33; 1Kr 3:12; 2Kr 27:1; Mt 1:9). Nadat Uzzia met melaatsheid was geslagen omdat hij toornig was geworden op de priesters — die hem wegens het feit dat hij onrechtmatig de tempel was binnengegaan en gepoogd had reukwerk te offeren, terechtgewezen hadden — begon Jotham de koninklijke plichten van zijn vader waar te nemen. Maar blijkbaar begon de 25-jarige Jotham zijn zestien jaar durende heerschappij (777–762 v.G.T.) pas nadat Uzzia gestorven was. — 2Kon 15:5, 7, 32; 2Kr 26:18-21, 23; 27:8.
In de dagen van Jotham dienden Jesaja, Hosea en Micha als profeten (Jes 1:1; Ho 1:1; Mi 1:1). Hoewel zijn onderdanen valse aanbidding op de hoge plaatsen beoefenden, deed Jotham zelf wat recht was in Jehovah’s ogen. — 2Kon 15:35; 2Kr 27:2, 6.
Tijdens Jothams regering werden er veel bouwwerkzaamheden verricht. Hij richtte de bovenpoort van de tempel op, had een belangrijk aandeel aan de bouw van de muur van de Ofel en bouwde steden in het bergland van Juda alsook versterkte plaatsen en torens in de bosrijke streken. — 2Kr 27:3-7.
Jothams regering werd echter niet door vrede gekenmerkt. Hij voerde oorlog tegen de Ammonieten en overwon hen ten slotte. Dientengevolge moesten zij hem drie jaar lang een jaarlijkse schatting van 100 talenten zilver ($660.600) en 10.000 kor-maten (2.200.000 l) tarwe alsook een zelfde hoeveelheid gerst betalen (2Kr 27:5). Tijdens Jothams regering begonnen ook de Syrische koning Rezin en de Israëlitische koning Pekah militaire druk op het land Juda uit te oefenen. — 2Kon 15:37.
Toen Jotham stierf, werd hij in de Stad van David begraven en kwam zijn zoon Achaz, die ongeveer vier jaar was toen Jotham koning werd, op de troon van Juda. — 2Kr 27:7–28:1.
Aangezien Jotham slechts zestien jaar heeft geregeerd, moet de verwijzing in 2 Koningen 15:30 naar het „twintigste jaar van Jotham” klaarblijkelijk worden opgevat als het twintigste jaar vanaf het tijdstip dat hij koning was geworden, dat wil zeggen, als het 4de jaar van Achaz. De schrijver van het verslag in Koningen kan er de voorkeur aan hebben gegeven op deze plaats geen melding te maken van Jothams opvolger Achaz omdat hij nog enkele details over Jothams regering wilde verschaffen.