Juchal
(Ju̱chal) [Jehovah is bij machte; Jehovah heeft de overhand].
In de Hebreeuwse tekst komt ook de langere vorm Jehuchal voor. Een vorst die door koning Zedekia was gezonden om Jeremia te vragen voor Juda te bidden (Jer 37:3). Deze zoon van Selemja en nog drie invloedrijke vorsten lieten Jeremia in een modderige regenput werpen omdat zijn prediking, zoals zij zeiden, niet alleen ’de handen van de krijgslieden verslapte’, maar ook de handen van het volk in het algemeen. — Jer 38:1-6.