Kareah
(Kare̱ah) [Kaal; Kaalheid].
Een man uit Juda wiens zonen Johanan en Jonathan oversten der strijdkrachten van Juda waren toen de koning van Babylon Gedalja als bestuurder aanstelde over de Judeeërs die na de verwoesting van Jeruzalem in 607 v.G.T. niet in ballingschap naar Babylon waren gevoerd. — 2Kon 25:21-23; Jer 40:7, 8.