Kenanja
(Kena̱nja) [waarschijnlijk: Stevig bevestigd door Jehovah].
1. Een leviet in de tijd van koning David. „Kenanja, de overste van de levieten bij het vervoer,” was een deskundige en derhalve bevoegd om anderen te instrueren over de juiste manier waarop de heilige Ark getransporteerd moest worden. — 1Kr 15:22, 25-27.
2. Een Kehathiet uit de familie van Jizhar. Kenanja en zijn zonen waren belast met „de aangelegenheden buiten”, wat kennelijk inhield dat zij dienst deden als rechters en beambten, van wie er destijds, toen David de levieten liet tellen, 6000 waren (1Kr 26:29; 23:1-4, 12). Aangezien de Kehathieten in de dagen van Mozes het gerei van het heiligdom droegen, is deze Kenanja misschien dezelfde als nr. 1. — Nu 4:4, 5, 15.