Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Kittim

Kittim

(Ki̱ttim).

Hoewel deze naam overal waar hij in de Schrift voorkomt, uitsluitend in de meervoudsvorm staat, wordt een van de vier „zonen” van Javan Kittim genoemd (Ge 10:4; 1Kr 1:7). De naam wordt later op een volk en een gebied toegepast.

Josephus (Joodsche oudheden, I, vi, 1) duidde Kittim aan als „Chethima” en bracht het in verband met Cyprus en met de naam „Chethim”, die door de Hebreeën aan „alle eilanden en het meerendeel der zeekusten” gegeven werd. De Feniciërs uit de oudheid noemden de bewoners van Cyprus Kitti. Toonaangevende werken erkennen thans over het algemeen dat Kittim met Cyprus geïdentificeerd kan worden.

De stad Kition (Citium) aan de ZO-kust van Cyprus is vooral als Fenicische kolonie bekend, en daarom is het volgens sommige geleerden onjuist dat Kittim onder de nakomelingen van Jafeth gerangschikt wordt (Ge 10:2, 4; 1Kr 1:5, 7). Er zijn echter duidelijke aanwijzingen dat de Feniciërs in een betrekkelijk late periode naar Cyprus kwamen, en hun kolonie te Kition dateert vermoedelijk pas uit ongeveer de 9de eeuw v.G.T. Nadat The New Encyclopædia Britannica (1987, Deel 3, blz. 332) Kition als de „voornaamste Fenicische stad in Cyprus” heeft geïdentificeerd, voegt dit werk er dan ook aan toe: „De oudste overblijfselen te Citium zijn die van een Egeïsche kolonie uit het Myceense tijdperk (ca. 1400-1100 VCHR).” — Zie ook Deel 16, blz. 948.

Dat Kittim behalve het eiland Cyprus nog andere gebieden kan omvatten, blijkt uit de eerder geciteerde woorden van Josephus, die zei dat de Hebreeën de naam ook nog op andere mediterrane eilanden en kustgebieden toepasten; Cyprus was (vanuit Palestina gezien) slechts het dichtstbij gelegen van de Kittim-landen. Deze gedachte schijnt bevestigd te worden door de vermelding van de „eilanden” of „kustlanden” van Kittim (Kittieten) in Ezechiël 27:6 en Jeremia 2:10. Volgens sommige commentators wordt Kittim in Numeri 24:24 eveneens in deze ruimere betekenis gebruikt. Daar voorzei de profeet Bileam, een tijdgenoot van Mozes, dat ’schepen van de kust van Kittim’ Assyrië en Heber zouden kwellen, maar dat de aanvaller ten slotte te gronde zou gaan. Volgens deze opvatting zou de aanval misschien ook gedaan kunnen zijn vanuit het kustgebied van Macedonië, uit welk land Alexander de Grote optrok en het land „Assur” (Assyrië-Babylonië) en het Medo-Perzische Rijk veroverde; anderen zijn van mening dat de aanvallers Romeinen van de mediterrane kustgebieden van Italië waren. In Numeri 24:24 gebruikt de Latijnse Vulgaat de aanduiding „Italië” in plaats van Kittim, en in de Targoem Onkelos staat hier „Romeinen”; maar het apocriefe boek 1 Makkabeeën (1:1, PC) gebruikt Kittim als een aanduiding voor het land Macedonië.

In Jesaja’s formele uitspraak tegen Tyrus staat dat de naar het O varende schepen van Tarsis vanuit Kittim (waarschijnlijk Cyprus) het nieuws over de ondergang van Tyrus ontvangen, en Jehovah zegt tot „de maagdelijke dochter van Sidon” dat zij naar Kittim zelf moet ’oversteken’ in een vergeefse poging om toevlucht te vinden (Jes 23:1, 11, 12). Dit strookt met het historische getuigenis dat er zich ten tijde dat Jesaja profeteerde (ca. 778–na 732 v.G.T.), op Cyprus Fenicische kolonies bevonden. Een inscriptie van Sanherib vermeldt dat koning Luli van Sidon als gevolg van de aanval door de Assyriërs naar het eiland Iadnana (Cyprus) is gevlucht (Ancient Near Eastern Texts, onder redactie van J. B. Pritchard, 1974, blz. 287, 288). Evenzo zochten velen uit Tyrus klaarblijkelijk toevlucht op Cyprus toen Tyrus, als vervulling van Jesaja’s proclamatie, dertien jaar lang door Nebukadnezar werd belegerd.

De laatste keer dat Kittim (onder deze naam) wordt vermeld, is in Daniëls profetie over de rivaliteit tussen de „koning van het noorden” en de „koning van het zuiden”. De profetie laat uitkomen dat een aanval door de „koning van het noorden” wordt verijdeld door „de schepen van Kittim”. — Da 11:30; zie CYPRUS.