Knie, knielen
Dit gewricht in het been is belangrijk om het lichaam te ondersteunen. Derhalve duiden wankelende of verslapte knieën op zwakte, en tegen elkaar slaande knieën op vrees. — Job 4:4; Ps 109:24; Jes 35:3; Da 5:6; Heb 12:12.
Met uitzondering van 300 man lieten alle 10.000 mannen van Gideon zich op hun knieën neer om te drinken, waarbij zij waarschijnlijk hun mond naar het water toe brachten. In deze positie konden zij niet waakzaam zijn en waren zij ingeval van een plotselinge aanval niet voorbereid. Zij bekommerden zich meer om het lessen van hun dorst dan om de kwestie waar het om ging. De 300 anderen daarentegen bleven staan, schepten het water met hun hand en likten het op, zodat zij alert, waakzaam en voorbereid waren. De 9700 onachtzame mannen werden derhalve naar huis gestuurd. — Re 7:3, 5-8.
Een kind waarover in figuurlijke zin werd gezegd dat het ’geboren was op de knieën’ van een persoon die niet zijn moeder was en derhalve de gunst en zorg van die persoon genoot, werd als het kind of de nakomeling van die persoon beschouwd, zoals het kind van Bilha tot de kinderen van Rachel werd gerekend. — Ge 30:3-6; vgl. Ge 50:23.
Jehovah beloofde herstel voor zijn volk en vergeleek hen met kinderen van Sion of Jeruzalem die ’op de knieën getroeteld’ zouden worden, dat wil zeggen, goed verzorgd zouden worden en weer in een toestand van gunst zouden komen. — Jes 66:12, 13.
Knielen. Het Hebreeuwse woord voor „knielen” (ba·rakhʹ) en het woord voor „zegen” zijn mogelijk afgeleid van hetzelfde grondwoord, wat erop kan duiden dat althans in enkele gevallen personen werden gezegend terwijl zij neerknielden.
Bij het smeken om gunst. Iemand zou kunnen neerknielen om een ander respect te betonen of hem om gunst te smeken, zoals toen een „overste van vijftig”, die koning Ahazia vertegenwoordigde, voor Elia neerknielde om hem te smeken zijn leven en dat van de mannen die bij hem waren, te sparen (2Kon 1:13, 14). Op zijn knieën deed een melaatse Jezus een dringend verzoek om hem rein te maken. — Mr 1:40-42; zie ook 10:17-22.
Bij het bidden. Ware aanbidders baden dikwijls op hun knieën tot God, waardoor zij op passende wijze van hun nederigheid blijk gaven (Ezr 9:5; Han 9:36, 40; 21:3-6). Salomo nam bij zijn gebed ter gelegenheid van de inwijding van de tempel ten aanschouwen van de gemeente van Israël een knielende houding aan (2Kr 6:13). In weerwil van een koninklijk besluit dat er dertig dagen lang alleen maar een smeekbede tot koning Darius gericht mocht worden, knielde Daniël driemaal per dag in gebed tot Jehovah neer, terwijl de vensters van zijn dakvertrek in de richting van Jeruzalem openstonden (Da 6:6-11). Jezus Christus zelf gaf het voorbeeld wat het neerknielen in gebed voor Jehovah betreft. In de nacht dat Jezus verraden werd, „knielde” hij in de hof van Gethsemane „neer en ging in gebed”. — Lu 22:41.
Beoefenaars van valse religie knielden voor hun afgodsbeelden. Maar in Elia’s tijd waren er nog 7000 getrouwe personen in Israël, ’alle knieën die zich niet voor Baäl hadden gebogen’. — 1Kon 19:18; Ro 11:4.
Een blijk van hulde of een erkenning van iemands hoge positie. Neerknielen kan een betoon van hulde zijn of een teken van erkenning van de verheven positie van een meerdere. Soldaten knielden voor Jezus en brachten hem hulde. Zij deden dit echter om de spot met hem te drijven. — Mt 27:27-31; Mr 15:16-20.
Jehovah heeft de getrouwe uit de dood opgewekte Jezus Christus tot een superieure positie verhoogd en hem een naam gegeven die boven elke andere naam is, „zodat in de naam van Jezus elke knie zich zou buigen van hen die in de hemel en die op aarde en die onder de grond zijn”. Allen die leven verkrijgen, moeten in aanbidding van Jehovah hun knie in de naam van Jezus Christus buigen en hem als Heer erkennen tot heerlijkheid van God. Daartoe behoren ook degenen „die onder de grond zijn”, wat er kennelijk op duidt dat de uit het graf opgestane personen ook aan dit vereiste moeten voldoen. — Fil 2:9-11; Jo 5:28, 29; Ef 1:9, 10.
Wie Gods gunst wil genieten, moet in eerste instantie Jehovah’s oppermacht en soevereiniteit erkennen. Jehovah heeft verklaard: „Bij mijzelf heb ik gezworen . . . dat voor mij elke knie zich zal buigen” (Jes 45:23; Ro 14:10-12). Het is derhalve passend dat de psalmist zijn mede-Israëlieten op het hart drukte: „O komt, laten wij aanbidden en ons neerbuigen; laten wij knielen voor Jehovah, onze Maker.” — Ps 95:6; zie HOUDINGEN EN GEBAREN.