Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Koningin des hemels

Koningin des hemels

De titel van een godin die in de dagen van Jeremia door afvallige Israëlieten werd aanbeden. — Jer 44:17-19.

Hoewel bij deze cultus voornamelijk de vrouwen betrokken waren, nam waarschijnlijk het hele gezin op de een of andere manier deel aan de aanbidding van de „koningin des hemels”. De vrouwen bakten offerkoeken, de zonen sprokkelden het brandhout en de vaders ontstaken het vuur (Jer 7:18). Hoezeer de joden door de aanbidding van deze godin beïnvloed waren, bleek uit het feit dat degenen die na de moord op stadhouder Gedalja naar Egypte waren gevlucht, de rampspoed die hen had getroffen, toeschreven aan hun verzuim om de „koningin des hemels” offerrook en drankoffers te brengen. In krachtige bewoordingen maakte de profeet Jeremia hun echter duidelijk dat zij er een verkeerde denkwijze op na hielden. — Jer 44:15-30.

De Schrift verklaart niet specifiek wie er met de „koningin des hemels” bedoeld wordt. Er is geopperd dat deze godin met de Sumerische vruchtbaarheidsgodin Inanna, de Babylonische Isjtar, geïdentificeerd moet worden. De naam Inanna betekent letterlijk „Koningin des hemels”. De hiermee overeenkomende Babylonische godin Isjtar werd in Akkadische teksten met de benamingen „koningin des hemels” en „koningin van de hemel en van de sterren” aangeduid.

Het schijnt dat de aanbidding van Isjtar zich naar andere landen verbreidde. In een van de Amarnatabletten maakt Toesjratta in een schrijven aan Amenophis (Amenhotep) III melding van „Isjtar, meesteres van de hemel”. In een Egyptische inscriptie van koning Horemheb, die naar men aanneemt in de 14de eeuw v.G.T. heeft geregeerd, wordt gewag gemaakt van „Astarte [Isjtar], gebiedster van de hemel”. Op een in Memphis gevonden fragment van een stèle uit de regeringstijd van Merenptah, een Egyptische koning van wie men aanneemt dat hij in de 13de eeuw v.G.T. heeft geregeerd, wordt Astarte afgebeeld met het opschrift: „Astarte, gebiedster van de hemel”. In de tijd van het Perzische Rijk had Astarte in Syene (het huidige Aswan) de bijnaam „de koningin des hemels”.

De aanbidding van de „koningin des hemels” werd nog in de 4de eeuw G.T. beoefend. Omstreeks 375 G.T. schreef Epiphanius in zijn verhandeling Panarion (79, 1, 7): „Sommige vrouwen versieren een soort wagen of een vierhoekige bank, en na er een linnen doek over uitgespreid te hebben, leggen zij er op een bepaalde feestdag van het jaar voor enkele dagen een brood voor en offeren het in de naam van Maria. Dan eten alle vrouwen van dit brood.” Epiphanius (79, 8, 1, 2) bracht deze gebruiken in verband met de aanbidding van de in Jeremia genoemde „koningin des hemels” en citeert Jeremia 7:18 en 44:25. — Epiphanius, onder redactie van Karl Holl, Leipzig, 1933, Deel 3, blz. 476, 482, 483.