Korachiet
(Korachi̱e̱t) [Van (behorend tot) Korach].
Een nakomeling van Korach, die in de dagen van Mozes in opstand kwam. De Korachieten vormden een vaderlijk huis van de Kehathitische levieten en stamden van Korach af via zijn drie zonen Assir, Elkana en Abiasaf (Ex 6:18, 21, 24; Nu 16:1-3). ’De zonen van Korach stierven niet’ met hun vader (Nu 26:10, 11), kennelijk omdat zij zich niet bij hem in zijn opstand hadden aangesloten.
Bij de telling van de Israëlieten in de vlakten van Moab werd „de familie der Korachieten” met de levitische families ingeschreven (Nu 26:57, 58). Toen David nog aan de beperkingen onderworpen was die koning Saul hem had opgelegd, bevonden zich onder de sterke mannen die zich te Ziklag bij hem aansloten, ook zekere Korachieten (1Kr 12:1, 6). De levitische zanger Heman en de profeet Samuël waren Korachieten (1Kr 6:33-38), en koning David organiseerde leden van de familie van Heman als zangers (1Kr 15:16, 17; 16:37, 41, 42; 25:1, 4-6). Onder de poortwachters voor het huis van Jehovah bevonden zich Korachieten (1Kr 26:1-9, 19), en in de tijd van Josafat „stonden de levieten uit de zonen van de Kehathieten en uit de zonen van de Korachieten op om Jehovah, de God van Israël, met een buitengewoon luide stem te loven” wegens de beloofde bevrijding uit de hand van de verenigde strijdkrachten van Moab, Ammon en Seïr. — 2Kr 20:14-19.
De opschriften van Psalm 42, 44–49, 84, 85, 87 en 88 maken specifiek melding van de zonen van Korach. Hoewel hun voorvader opstandig was geweest, riep Jehovah de zonen van Korach niet voor diens dwaling ter verantwoording, en wegens hun getrouwheid werden zij met het voorrecht van tempeldienst gezegend en geëerd.