Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Kuschiet

Kuschiet

(Kuschi̱e̱t) [Van (behorend tot) Kusch (Ethiopië)].

De term „Kuschiet” kan betrekking hebben op de bewoners van het land Kusch in Afrika of in sommige gevallen op mensen die het Arabisch Schiereiland bewonen. De laatste identificatie is kennelijk van toepassing op Mozes’ vrouw Zippora (Ex 18:1-5; Nu 12:1). Zippora was een Kenitische wier afstamming niet kan worden vastgesteld (Ge 15:18, 19; Re 4:11). De in 2 Kronieken 21:16 gebruikte uitdrukking „aan de zijde van de Ethiopiërs [Kuschieten]”, waarmee zekere Arabieren worden aangeduid, kan ook „onder leiding (het bestuur) van de Ethiopiërs” betekenen, en dit zou één reden kunnen zijn waarom de naam „Kuschiet” werd toegepast op personen die geen nakomelingen van Kusch waren. Vermoedelijk hebben verscheidene zonen van Kusch zich op het Arabisch Schiereiland gevestigd. — Zie HAVILA nr. 3; SABTA.

In wezen heeft „Kuschiet” echter betrekking op Afrikanen die het gebied bewoonden dat men in de oudheid Ethiopië noemde. Buiten „de Ethiopiër [Kuschiet] Zera” en „Tirhaka, de koning van Ethiopië” (2Kr 14:9; 2Kon 19:9), worden er nog andere Kuschieten in de bijbel genoemd, zoals Ebed-Melech (Jer 38:7-12; 39:16-18), de Ethiopische eunuch die tot het christendom werd bekeerd, en Candace, de koningin die hij diende (Han 8:26, 27). In plaats van een Israëliet koos generaal Joab een niet met name genoemde Kuschitische hardloper uit (in Lu en SV Kuschi genoemd) om David het bericht omtrent de nederlaag en de dood van zijn zoon Absalom over te brengen. — 2Sa 18:19-32; zie KUSCH nr. 2.