Laïs
(La̱ïs) [Leeuw].
1. Een man uit Gallim, de vader van Palti (Paltiël). Saul gaf zijn dochter Michal, de vroegere vrouw van David, aan Palti tot vrouw. — 1Sa 25:44; 2Sa 3:15.
2. Een stad in het N van Kanaän, die door de Danieten werd verwoest, waarna zij de stad weer opbouwden en haar de naam Dan gaven (Re 18:27-29); ook Lesem genoemd. — Joz 19:47; zie DAN nr. 3.