Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Lazarus

Lazarus

(La̱zarus) [waarschijnlijk de Gr. vorm van de Hebr. naam Eleazar, die „God heeft geholpen” betekent].

1. De broer van Martha en Maria; zijn opstanding was een van de opzienbarende wonderen die Jezus Christus heeft verricht (Jo 11:1, 2). Jezus koesterde innige liefde voor deze familie die in Bethanië woonde, een dorp dat aan de weg naar Jericho lag, „ongeveer drie kilometer” van Jeruzalem vandaan (Jo 11:5, 18, vtn.). Hij was daar waarschijnlijk vaak te gast. — Lu 10:38-42.

De twee zusters zonden Jezus, die toen aan de overkant van de Jordaan was, bericht dat hun broer Lazarus ernstig ziek was. Ongetwijfeld koesterden zij de hoop dat Jezus hem zou genezen (Jo 11:3, 21, 32). In plaats van onmiddellijk naar Bethanië te gaan of Lazarus op afstand te genezen, zoals hij dat in het geval van de knecht van een legeroverste had gedaan (Mt 8:5-13), bleef Jezus echter nog twee dagen waar hij was. Toen hij Bethanië naderde, ging Martha en wat later ook Maria hem tegemoet. Lazarus was inmiddels overleden en was al vier dagen dood. — Jo 11:6, 17, 20, 30-32.

Tijdens zijn gesprek met Martha maakte Jezus van de gelegenheid gebruik om de opstanding te beklemtonen (Jo 11:23-27). Kort daarna zou hij extra betekenis aan zijn woorden verlenen. Toen Christus bij het graf of de grot kwam waar Lazarus begraven lag, gebood hij de steen waarmee de ingang afgesloten was, weg te nemen. Vervolgens liet Jezus in een gebed tot zijn hemelse Vader uitkomen dat één reden waarom deze gebeurtenissen plaatsvonden, was dat „zij [de aanwezige schare] zouden geloven dat gij mij hebt uitgezonden” (Jo 11:38-42). Toen riep Jezus de gestorven Lazarus uit het graf, waarop deze — ongetwijfeld tot verbazing en vreugde van de aanwezigen — te voorschijn kwam. — Jo 11:43, 44.

Dit wonder bracht velen ertoe geloof te stellen in Jezus, maar was tevens voor de overpriesters en Farizeeën aanleiding om zijn dood te beramen. De woede van de overpriesters werd nog heviger toen er een grote schare joden kwam om niet alleen Jezus, maar ook de uit de doden opgewekte Lazarus te zien. Wegens Lazarus stelden veel joden geloof in Jezus, en daarom beraadslaagden de overpriesters om ook Lazarus te doden (Jo 11:45-53; 12:1-11). Uit de bijbel blijkt echter niet dat deze religieuze vijanden hun boosaardige plannen tegen Lazarus hebben uitgevoerd.

Johannes’ verslag over de opstanding van Lazarus is door sommige bijbelcritici aangevallen. Zij wijzen erop dat de andere evangelieverslagen over deze gebeurtenis zwijgen. Maar uit een beschouwing van de verschillende evangelieverslagen blijkt dat zelfs de schrijvers van de synoptische evangeliën niet alle drie elke daad van Jezus vermelden. Zo maakt alleen Lukas melding van het opwekken van de zoon van de weduwe uit Naïn (Lu 7:11-15). Johannes herhaalt over het algemeen niets wat anderen al opgetekend hebben. De opstanding van Lazarus is daar een opmerkelijk voorbeeld van.

Dit wonder van de opstanding van Lazarus was een belangrijk onderdeel van Jezus’ bediening en diende niet alleen om de macht van Gods Zoon te illustreren, maar ook om het geloof in hem en in de opstanding te versterken (Jo 11:4, 41, 42). Het vond kennelijk plaats rond het begin van 33 G.T. De Schrift zegt niet onder welke omstandigheden, waar of wanneer Lazarus na zijn opstanding gestorven is. — Zie OPSTANDING (Opstandingen voordat de losprijs werd betaald).

Er is geen bijbels aanknopingspunt noch enige reden om de historische Lazarus met de bedelaar uit Jezus’ illustratie van de rijke man en Lazarus in verband te brengen.

2. De naam van de bedelaar uit Jezus’ illustratie die algemeen bekendstaat als de gelijkenis van de rijke man en Lazarus (Lu 16:19-31). In de Latijnse Vulgaat is het woord „rijk” weergegeven met het Latijnse bijvoeglijk naamwoord dives, dat in de Engelse literatuur vaak abusievelijk als de eigennaam van de rijke man wordt gebruikt. De joodse naam Lazarus daarentegen kwam in oude tijden algemeen voor, wat door inscripties in ossuaria wordt bevestigd.

In de gelijkenis werd de met zweren overdekte bedelaar Lazarus aan de poort van de rijke man neergelegd omdat hij zich wilde voeden met wat er van de welvoorziene tafel van de rijke man viel. Na verloop van tijd stierf Lazarus en werd door engelen naar de boezempositie van Abraham gedragen (een plaats te vergelijken met die welke iemand in de oudheid innam als hij bij een maaltijd vóór iemand anders op dezelfde rustbank aanlag). Abraham had een gesprek met de rijke man, die eveneens gestorven en begraven was en in Hades „in pijnigingen” was. „Een grote kloof”, die niet te overbruggen was, scheidde de rijke man van Abraham en Lazarus. Het verzoek van de rijke man aan Abraham om Lazarus naar zijn vijf broers te zenden teneinde „hun een grondig getuigenis te geven”, in de hoop hun deze ervaring te besparen, werd afgewezen op grond van het feit dat zij „Mozes en de Profeten” hadden, en als zij naar hen niet wilden luisteren, ’zouden zij zich ook niet laten overreden als er iemand uit de doden opstond’. — Zie ILLUSTRATIES.

Was Jezus’ illustratie van de rijke man en Lazarus gebaseerd op rabbijnse zienswijzen omtrent de doden?

In enkele gevallen hebben onderwijzers en onderzoekers van de vergelijkende godsdienstwetenschap de zienswijze geopperd dat Jezus Christus deze illustratie baseerde op de oude rabbijnse opvatting en leer omtrent de onderwereld. Josephus geeft in dit verband de volgende informatie over de destijds gangbare opvatting van de Farizeeën: „Zij gelooven . . . dat er een onsterfelijke kracht in de zielen ligt en zij onder de aarde belooningen en straffen ontvangen naar gelang zij zich in dit leven aan de deugd of de boosheid gewijd hebben; terwijl dezen eeuwige banden wachten en genen het vermogen bezitten in het leven weder te keeren” (Joodsche oudheden, XVIII, i, 3). Jezus verwierp valse leringen echter ronduit, ook die van de Farizeeën (Mt 23). Het zou derhalve inconsequent zijn geweest als hij zijn illustratie van de rijke man en Lazarus ontleend zou hebben aan de foutieve rabbijnse opvatting omtrent de onderwereld. Daarom moet men concluderen dat Jezus de vervulling van de illustratie in gedachten had en de bijzonderheden en de ontwikkeling van het verhaal in overeenstemming met de feiten van de vervulling formuleerde en niet volgens een onschriftuurlijke leer.

Uit de context en de bewoordingen van het verhaal blijkt duidelijk dat het een gelijkenis is en geen historisch verslag. De gelijkenis beoogt niet armoede te verheerlijken en rijkdom te veroordelen, maar het gaat duidelijk om het gedrag, de uiteindelijke beloning en een ommekeer in de geestelijke staat of toestand van degenen die door Lazarus en door de rijke man worden afgebeeld. Uit het feit dat de broers van de rijke man Mozes en de profeten verwierpen, blijkt ook dat de illustratie een diepere betekenis en bedoeling had dan het tegenover elkaar stellen van armoede en rijkdom.