Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Leermeester

Leermeester

In bijbelse tijden was de leermeester gewoonlijk niet de onderwijzer zelf, maar degene die het kind naar school alsook naar huis bracht en mogelijk ook bij andere activiteiten begeleidde. Hij gaf het kind over aan de onderwijzer. Het kind bleef van jongs af tot misschien de puberteit of nog langer onder zijn hoede. Hij moest het kind voor fysieke en morele schade behoeden. (Het oude Franse woord tuteur en het Latijnse woord tutor betekenen letterlijk „een beschermer of voogd”.) Tot de taken van de leermeester behoorde echter ook de kwestie van streng onderricht. Verder moest hij het kind een goed gedrag bijbrengen. Het strenge onderricht van de leermeesters kon een hardhandig optreden inhouden, of zij nu slaven waren of betaalde leermeesters.

Daarom wordt in Galaten 3:24, 25 gezegd: „De Wet [is] onze leermeester [Gr.: pai·da·goʹgos, lett.: „kinderbegeleider”] geworden die tot Christus leidt, opdat wij ten gevolge van geloof rechtvaardig verklaard zouden worden. Maar nu het geloof gekomen is, staan wij niet meer onder een leermeester.” De Wet was streng. Ze onthulde dat de joden overtreders waren en veroordeelde hen (Ga 3:10, 11, 19). Ze gaf de joden die op juiste wijze streng onderricht waren, feitelijk over aan hun Onderwijzer, Jezus Christus. De apostel Paulus zegt: „Voordat het geloof . . . was gekomen, werden wij bewaakt onder de wet, daar wij te zamen in verzekerde bewaring waren gesteld, in afwachting van het geloof dat stellig geopenbaard zou worden.” — Ga 3:23.

De apostel Paulus zei tot de Korinthiërs: „Want ook al hebt gij tienduizend leermeesters in Christus, stellig hebt gij niet vele vaders; want in Christus Jezus ben ik uw vader geworden door middel van het goede nieuws” (1Kor 4:14, 15). Paulus had als eerste de boodschap des levens naar Korinthe gebracht en was daarom voor de gemeente van christelijke gelovigen aldaar als een vader. Ofschoon nadien anderen zich om hun belangen bekommerd mogen hebben — zoals leermeesters zich om de aan hun hoede toevertrouwde kinderen bekommerden — veranderde dit niets aan de verhouding waarin Paulus tot de Korinthiërs stond. De „leermeesters”, zoals Apollos, mogen weliswaar oprechte belangstelling voor de gemeente hebben gehad, maar Paulus had wegens de moeitevolle arbeid die hij als geestelijke vader in verband met de gemeente had verricht, een speciale belangstelling voor hen. — Vgl. Ga 4:11, 19, 20; zie ONDERRICHT; ONDERWIJS.