Levi
(Le̱vi) [Aanhankelijkheid; Aangesloten (gevoegd) bij].
1. Jakobs derde zoon bij zijn vrouw Lea. Hij werd in Paddan-Aram geboren (Ge 35:23, 26). Bij zijn geboorte zei Lea: „Ditmaal nu zal mijn man zich bij mij voegen, omdat ik hem drie zonen heb gebaard.” Derhalve werd de jongen Levi genoemd. De betekenis van deze naam hield klaarblijkelijk verband met Lea’s hoop dat Jakob haar nu zou gaan liefhebben (Ge 29:34). Levi werd de vader van Gerson (Gersom), Kehath en Merari. Hun nakomelingen vormden de drie hoofdafdelingen van de levieten. — Ge 46:11; 1Kr 6:1, 16.
Levi en zijn broer Simeon traden drastisch op tegen de mannen van de stad waarin hun zuster Dina onteerd was (Ge 34:25, 26, 31). De op deze wijze tot uitdrukking gebrachte heftige toorn werd door Jakob vervloekt, die voorzei dat Levi’s nakomelingen in Israël verstrooid zouden worden. Deze profetie ging in vervulling toen de levieten inderdaad over 48 levietensteden in de gebieden van de verschillende Israëlitische stammen in het land Kanaän werden verstrooid (Ge 49:7; Joz 21:41). Levi ging met Jakob naar Egypte en stierf daar op 137-jarige leeftijd. — Ex 1:1, 2; 6:16; zie LEVIETEN.
2. Een voorvader van Jezus Christus die in de door Lukas opgetekende geslachtslijn van Jezus de „zoon van Simeon” wordt genoemd. Hij komt in de afstammingslijn tussen David en Zerubbabel voor. —3. De „zoon van Melchi”; de tweede persoon vóór Eli (de vader van Maria) in Lukas’ geslachtslijn van Jezus. — Lu 3:23, 24.
4. Een belastinginner (Mr 2:14; Lu 5:27, 29) die een apostel van Jezus Christus werd en doorgaans als Mattheüs bekend was. — Mt 9:9; 10:2-4; zie MATTHEÜS.