Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Leviathan

Leviathan

(Levi̱athan) [Hebr.: liw·ja·thanʹ].

Dit Hebreeuwse woord komt zesmaal in de bijbel voor. Naar men aanneemt, komt het van een grondwoord dat „krans” betekent. De naam duidt dus op iets wat „in elkaar gewonden” of „ineengedraaid” is. In de meeste bijbelvertalingen wordt het woord getranscribeerd.

Aangezien de Leviathan in alle teksten waar hij wordt genoemd, met uitzondering van Job 3:8, met water in verband wordt gebracht, schijnt het om een groot, sterk waterdier te gaan, hoewel er niet noodzakelijkerwijs één bepaalde soort bedoeld hoeft te zijn. In Psalm 104:25, 26 wordt over hem gezegd dat hij speelt in de zee waar de schepen varen, en daarom vermoeden velen dat de term hier van toepassing is op een walvissoort. Ofschoon walvissen zeldzaam zijn in de Middellandse Zee, zijn ze daar niet onbekend, en in een museum in Beiroet (Libanon) zijn delen van twee walvisskeletten te zien. In An American Translation staat hier „krokodil” in plaats van Leviathan (zie ook de noot bij dit vers in de Nieuwe Vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap met verklarende kanttekeningen). Bovendien is het woord „zee” (jam) op zich niet doorslaggevend, daar het in het Hebreeuws betrekking kan hebben op een groot binnenwater zoals de Zee van Galilea (Zee van Kinnereth) (Nu 34:11; Joz 12:3), of zelfs op de Nijl (Jes 19:5) of de Eufraat (Jer 51:36).

De beschrijving die in Job 41:1-34 van de „Leviathan” wordt gegeven, past heel goed bij de krokodil, en de „zee” in vers 31 kan betrekking hebben op een rivier zoals de Nijl, of op een andere zoetwatermassa. Er dient echter te worden opgemerkt dat sommige krokodillen, zoals de Nijlkrokodil (Crocodylus niloticus), aan de zeekust te vinden zijn en zich soms een heel eind in zee begeven.

In Psalm 74 wordt beschreven hoe God zijn volk steeds weer heeft gered, en in vers 13 en 14 wordt symbolisch gezinspeeld op de bevrijding van Israël uit Egypte. Op deze plaats wordt de term „zeemonsters [Hebr.: than·ni·nimʹ, mv. van tan·ninʹ]” gebruikt als een parallelle uitdrukking voor „Leviathan”, en de verbrijzeling van de koppen van de Leviathan heeft mogelijkerwijs betrekking op de verpletterende nederlaag die Farao en zijn leger werd toegebracht bij de uittocht van de Israëlieten uit Egypte. In de Aramese targoems staat hier „de sterken van Farao” in plaats van „de koppen van de Leviathan”. (Vgl. Ez 29:3-5, waar Farao wordt vergeleken met een groot „zeemonster” dat midden in de Nijlkanalen ligt; zie ook Ez 32:2.) In Jesaja 27:1 wordt de Leviathan (LXX: „de draak”) blijkbaar gebruikt als symbool voor een wereldrijk, een organisatie van internationale afmetingen die gedomineerd wordt door iemand die zelf wordt aangeduid als „slang” en „draak” (Opb 12:9). De profetie handelt over het herstel van Israël, en de uitspraak van Jehovah dat hij ’zijn aandacht op Leviathan zal richten’, moet bijgevolg ook Babylon omvatten. In vers 12 en 13 worden echter ook Assyrië en Egypte genoemd. Dus heeft Leviathan op deze plaats blijkbaar betrekking op een internationale organisatie die of een wereldrijk dat tegen Jehovah en zijn aanbidders gekant is.