Linnen
Een garen of een weefsel vervaardigd uit de bastvezels van de vlasplant (Ex 25:4; Re 15:14). De meeste kledingstukken van de Hebreeën waren van wol of linnen (Le 13:47; Sp 31:13, 22; Ho 2:5, 9). Een vermenging van de twee stoffen voor niet-priesterlijke Israëlitische kleding was bij de Wet verboden (De 22:11). Van linnen vervaardigde men onder andere ook gordels (Jer 13:1) en zeilen (Ez 27:7). Hoewel de Israëlieten klaarblijkelijk hun eigen linnen vervaardigden, importeerden zij ook linnen uit Egypte. — Sp 7:16.
De Schrift geeft te kennen dat er kwaliteitsverschil in linnen bestond. Zo wordt er over „fijn linnen” en „fijn weefsel” gesproken (Ez 16:10; 27:16). De kleding die rijke mensen, koningen en hoge regeringsfunctionarissen droegen, was van een zeer goede kwaliteit linnen (Ge 41:42; 1Kr 15:27; Es 8:15; Lu 16:19). Jezus’ dode lichaam werd door Jozef, een rijk man uit Arimathea, in rein, fijn linnen gewikkeld. — Mt 27:57-59.
Israëlitische vrouwen sponnen het fijne linnen garen voor de vervaardiging van de tien tentkleden van de tabernakel, het gordijn dat het Heilige van het Allerheiligste scheidde, de afscherming voor de ingang van de tabernakel, de draperieën van het voorhof en de afscherming van de poort van het voorhof (Ex 35:25; 36:8, 35, 37; 38:16, 18). Ook voor de gordel, de efod en het borststuk van de hogepriester werd getwijnd fijn linnen gebruikt (Ex 39:2, 3, 5, 8). Tevens werden er voor de andere priesters lange gewaden van fijn linnen gemaakt (Ex 39:27-29). Bij de vervaardiging van de voor het heiligdom noodzakelijke gordijnen en gewaden gebruikte men schijnbaar overwegend linnen, waarop vervolgens ter versiering een borduursel van geverfde wol en goud werd aangebracht. — Ex 35:35; 38:23.
Figuurlijk gebruik. Van Babylon de Grote wordt gezegd dat ze getooid is met fijn linnen, purper en scharlaken — een symbool van luxe (Opb 18:16). In het geval van de bruid van Christus wordt echter uitdrukkelijk vermeld dat het fijne linnen van haar gewaad „de rechtvaardige daden van de heiligen” afbeeldt. Ook de hemelse legers worden afgebeeld als gekleed in wit, rein, fijn linnen, waardoor te kennen wordt gegeven dat ze oorlog voeren in rechtvaardigheid. — Opb 19:8, 11, 14; zie ook Da 10:5; Opb 15:6; VLAS.