Lo-Ammi
(Lo-A̱mmi) [Niet mijn volk].
De naam van de tweede zoon die Gomer, Hosea’s vrouw, baarde. Jehovah gebood dat het kind deze betekenisvolle naam werd gegeven om te tonen dat Hij het ontrouwe Israël had verstoten (Ho 1:8, 9). Men neemt aan dat deze jongen niet de zoon van Hosea was, maar een uit overspel geboren kind van Gomer (Ho 1:2), want over de geboorte van Jizreël staat vermeld dat Gomer „hem [Hosea] . . . een zoon baarde”, terwijl over Lo-Ammi enkel wordt gezegd: „Zij werd voorts zwanger en baarde een zoon.” — Ho 1:3, 8.