Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Lot (I)

Lot (I)

In de oudheid was het gebruikelijk om door het werpen van het lot tot een beslissing te komen in een bepaalde aangelegenheid. De daarbij gevolgde methode was dat men kiezel of stukjes hout of steen in de plooien van een opgetrokken kleed, „de schoot”, of in een vaas wierp en ze dan schudde. De keuze viel op degene wiens lot eruit viel of eruit werd getrokken. Bij het laten beslissen door het lot was, evenals bij het afleggen van een eed, een gebed betrokken. Wanneer een hoorbaar of een stil gebed werd opgezonden, zocht en verwachtte men een ingrijpen van de zijde van Jehovah. „Lot” (Hebr.: gō·ralʹ) wordt in de betekenis van „deel” of ’wat toebedeeld is’ zowel letterlijk als figuurlijk gebruikt. — Joz 15:1; Ps 16:5; 125:3; Jes 57:6; Jer 13:25.

Manieren waarop gebruikt. In Spreuken 16:33 staat: „In de schoot wordt het lot neergeworpen, maar elke beslissing daardoor is van Jehovah afkomstig.” In Israël maakte men een juist gebruik van het lot om een geschil te beëindigen: „Het lot brengt zelfs twisten tot rust, en het scheidt zelfs de machtigen van elkaar” (Sp 18:18). Het diende niet als tijdverdrijf, spel of gokspel. Er was geen sprake van weddenschappen, inzetten, verliezen of winsten. Men wierp het lot niet om de tempel of de priesters te verrijken, noch uit liefdadig oogpunt. In tegenstelling daarmee waren de Romeinse soldaten op zelfzuchtig gewin uit toen zij, zoals in Psalm 22:18 was voorzegd, het lot wierpen over Jezus’ klederen. — Mt 27:35.

De eerste keer dat er in de bijbel over het werpen van het lot wordt gesproken, is in verband met het uitkiezen van de bok voor Jehovah en de bok voor Azazel op de Verzoendag (Le 16:7-10). In Jezus’ tijd werd deze handeling in Herodes’ tempel verricht door de hogepriester, die uit een mand twee loten trok die naar verluidt van buksboomhout of van goud waren. De loten, waarop respectievelijk de woorden „voor Jehovah” en „voor Azazel” stonden, werden vervolgens op de koppen van de bokken gelegd.

Men trok het lot om vast te stellen in welke volgorde de 24 priesterafdelingen hun dienst in de tempel moesten verrichten (1Kr 24:5-18). Hierbij schreef de secretaris van de levieten de namen van de hoofden van de vaderlijke huizen op, en kennelijk werden die er dan de een na de ander uitgetrokken. Op deze wijze werden de levieten ook voor de tempeldienst ingedeeld als zangers, poortwachters, schatmeesters, enzovoort (1Kr 24:31; hfdst. 25, 26; Lu 1:8, 9). Na de terugkeer uit de ballingschap werd het lot geworpen om de levering van hout voor de tempeldienst te regelen en te bepalen wie in Jeruzalem moest gaan wonen. — Ne 10:34; 11:1.

Hoewel er in verband met de Urim en de Tummim die door Mozes in het borststuk van de hogepriester werden gelegd niet rechtstreeks over loten wordt gesproken (Le 8:7-9), en men ook niet weet wat de Urim en de Tummim precies waren, werden ze voor het oplossen van een probleem niettemin op soortgelijke wijze als loten gebruikt. De Urim en de Tummim schijnen bij het in 1 Samuël 14:41, 42 vermelde werpen van het lot een rol te hebben gespeeld. Soms worden ze heilige loten genoemd. Wanneer er een vraag van nationaal belang rees, waarbij men geen beslissing kon nemen, ging de hogepriester voor het aangezicht van Jehovah staan en kreeg door middel van deze heilige loten een antwoord van hem.

Jehovah gebood dat de verdeling van het Beloofde Land onder de twaalf stammen door het werpen van het lot moest geschieden (Nu 26:55, 56). Het boek Jozua geeft een uitvoerige beschrijving hiervan; in hoofdstuk 14 t/m 21 komt het woord „lot” meer dan twintigmaal voor. Het lot werd voor het aangezicht van Jehovah getrokken bij de tent der samenkomst te Silo onder toezicht van Jozua en de hogepriester Eleazar (Joz 17:4; 18:6, 8). De levietensteden werden eveneens door het lot aangewezen (Joz 21:8). Klaarblijkelijk zorgde Jehovah ervoor dat het lot viel in overeenstemming met zijn vroegere profetie waarin de algemene gebiedsverdeling van de stammen werd bepaald. — Ge 49.

Het lot werd gebruikt om overtreders op te sporen. In Jona’s geval wierpen de zeelieden het lot om vast te stellen door wiens schuld de storm over hen was gekomen (Jon 1:7, 8). Door het lot werd Jonathan aangewezen als degene die Sauls dwaze eed gebroken had. — 1Sa 14:41, 42.

Israëls vijanden gebruikten het lot ter verdeling van de oorlogsbuit en de gevangenen (Joë 3:3; Ob 11). Haman liet als een vorm van waarzeggerij „het Poer, dat wil zeggen het Lot,” werpen teneinde vast te stellen wat de gunstigste dag was om de joden in het hele Perzische Rijk te verdelgen (Es 3:7). Het meervoud is poe·rimʹ, waaraan het poerimfeest, ook het lotenfeest genoemd, zijn naam heeft ontleend. — Es 9:24-26.

In de tijd van de apostelen. Ook de discipelen van Jezus wierpen het lot om vast te stellen wie de plaats zou innemen van Judas Iskariot als een van de twaalf die getuige waren geweest van Jezus’ activiteiten en zijn opstanding, terwijl zij de kwestie tevens in gebed voorlegden. De keuze viel op Matthias (Han 1:21-26). Het hier gebruikte Griekse woord is kleʹros, dat verwant is aan het woord kle·ro·noʹmi·a, erfenis. Kleʹros wordt in Kolossenzen 1:12 en 1 Petrus 5:3 gebruikt, waar het betrekking heeft op de erfenis of toedeling die God aan christenen heeft gegeven.

Wij lezen echter niet dat na Pinksteren 33 G.T. bij het uitkiezen van opzieners en hun assistenten of bij beslissingen in belangrijke aangelegenheden het lot werd gebruikt. Het uitkiezen van opzieners en hun assistenten diende te geschieden op grond van duidelijke aanwijzingen dat zij de vrucht van de heilige geest in hun leven voortbrachten (1Ti 3; Tit 1), terwijl andere beslissingen waren gebaseerd op de vervulling van profetieën, de leiding van engelen, de beginselen uit Gods Woord en de leringen van Jezus alsook de aanwijzingen van de heilige geest (Han 5:19-21; 13:2, 3; 14:23; 15:15-19, 28). De apostel Paulus verklaart: „De gehele Schrift is door God geïnspireerd en nuttig om . . . dingen recht te zetten.” — 2Ti 3:16.