Lukas, Het goede nieuws volgens
Een verslag dat in de eerste plaats de gebeurtenissen in verband met Jezus’ aardse bediening verhaalt. Het werd opgetekend om een nauwkeurig bericht in logische volgorde te verschaffen teneinde de zekerheid van datgene waarin Theofilus mondeling onderwezen was, te bevestigen (Lu 1:3, 4). Aangezien dit verslag in de bijbelcanon is opgenomen, kan worden aangenomen dat het de bedoeling was dat ook vele anderen, zowel joden als niet-joden, er profijt van zouden trekken. Hoewel soms een rangschikking naar onderwerp schijnt te prevaleren, is dit evangelie over het algemeen in chronologische volgorde opgesteld.
Wanneer en door wie geschreven. Hoewel de geneesheer Lukas (Kol 4:14) in dit verslag niet met name wordt genoemd, wordt algemeen erkend dat hij de schrijver is. Ter staving hiervan beschikken wij over geschreven bewijsmateriaal dat uit de 2de eeuw G.T. stamt, want in de Canon van Muratori (ca. 170 G.T.) wordt dit evangelie aan Lukas toegeschreven. Uit bepaalde kenmerken van dit evangelie kan eveneens de conclusie getrokken worden dat de schrijver een ontwikkeld arts was. De daarin gebruikte woordenschat is uitgebreider dan die van de andere drie evangeliën bij elkaar. De beschrijvingen van door Jezus genezen kwalen zijn hier en daar specifieker dan in de andere verslagen. — Vgl. Mt 8:14; Mr 1:30; Lu 4:38; Mt 8:2; Mr 1:40; Lu 5:12.
Lukas heeft zijn evangelie kennelijk voltooid voordat hij het boek Handelingen schreef (Han 1:1, 2). Aangezien hij de apostel Paulus aan het einde van diens derde zendingsreis naar Jeruzalem had vergezeld (Han 21:15-17), moet hij alleszins in staat zijn geweest om in het land zelf waar de Zoon van God zijn activiteit had uitgeoefend, de met Jezus Christus verband houdende dingen nauwkeurig na te gaan. Na Paulus’ arrestatie in Jeruzalem en tijdens diens latere gevangenschap in Cesarea moet Lukas vele gelegenheden hebben gehad om ooggetuigen te interviewen en geschreven verslagen te raadplegen. Het is dus redelijk de conclusie te trekken dat hij zijn evangelie in Cesarea geschreven heeft tijdens Paulus’ ongeveer twee jaar durende gevangenschap in deze stad (ca. 56–58 G.T.). — Han 21:30-33; 23:26-35; 24:27.
Enkele bijzonderheden die alleen in Lukas’ verslag staan. Zoals ook het geval is met de drie andere evangeliën, verschaft het verslag van Lukas overvloedig veel bewijsmateriaal dat Jezus inderdaad de Christus, de Zoon van God, is. Het onthult dat Jezus een man van gebed was, iemand die zich volledig op zijn hemelse Vader verliet (Lu 3:21; 6:12-16; 11:1; 23:46). Het bevat talrijke aanvullende bijzonderheden die, wanneer ze worden gecombineerd met datgene wat in de drie andere evangeliën staat, een vollediger beeld verschaffen van de gebeurtenissen die met Christus Jezus verband houden. Over vrijwel de gehele inhoud van hoofdstuk 1 en 2 zwijgen de andere evangeliën. Ten minste zes specifieke wonderen en meer dan tweemaal zoveel illustraties komen alleen in dit boek voor. De wonderen zijn: Jezus bewerkstelligt dat enkele van zijn discipelen een wonderbare visvangst hebben (5:1-6), hij wekt de zoon van een weduwe in Naïn op (7:11-15), hij geneest een kromgebogen vrouw (13:11-13), een man die aan waterzucht lijdt (14:1-4), tien melaatsen (17:12-14) en het oor van de slaaf van de hogepriester (22:50, 51). Tot de illustraties behoren: de twee schuldenaars (7:41-47), de barmhartige Samaritaan (10:30-35), de onvruchtbare vijgeboom (13:6-9), de grote avondmaaltijd (14:16-24), het verloren geldstuk van een drachme (15:8, 9), de verloren zoon (15:11-32), de onrechtvaardige beheerder (16:1-8), de rijke man en Lazarus (16:19-31), alsook de weduwe en de onrechtvaardige rechter (18:1-8).
Met behulp van de chronologische gegevens in dit evangelie kan worden vastgesteld wanneer Lu 1:24-27; 2:1-7; 3:1, 2, 23; zie INSCHRIJVING.
Johannes de Doper en Jezus geboren werden en wanneer zij met hun bediening begonnen. —Authenticiteit. Dat het Evangelie van Lukas authentiek is en in overeenstemming met andere bijbelboeken, blijkt uit de talrijke verwijzingen naar en de rechtstreekse aanhalingen uit de Hebreeuwse Geschriften. (Vgl. Lu 2:22-24; Ex 13:2; Le 12:8; Lu 3:3-6; Jes 40:3-5; Lu 7:27; Mal 3:1; Lu 4:4, 8, 12; De 8:3; 6:13, 16; Lu 4:18, 19; Jes 61:1, 2.) Ook de vervulling van Jezus’ profetie betreffende de verwoesting van Jeruzalem en zijn tempel getuigt van de authenticiteit van het boek. — Lu 19:41-44; 21:5, 6.
[Kader op blz. 227]
HOOFDPUNTEN UIT LUKAS
Lukas’ verslag over het leven van Jezus, geschreven om de gebeurtenissen in verband met het leven van Christus te bevestigen, en wel op een wijze die mensen van alle natiën zou aanspreken
Het tweede evangelie dat werd geschreven; waarschijnlijk tussen 56 en 58 G.T. opgetekend
Gebeurtenissen voorafgaand aan Jezus’ openbare bediening (1:1–4:13)
Gabriël kondigt Maria aan dat zij de Zoon van God zal baren; de pasgeboren Jezus wordt door engelen als „Christus de Heer” geïdentificeerd
Op twaalfjarige leeftijd stelt Jezus vragen aan de leraren in de tempel
Wanneer Jezus door Johannes wordt gedoopt, komt er heilige geest op hem, en een stem uit de hemel identificeert hem als Gods Zoon
Satan doet herhaaldelijk vergeefse pogingen om Jezus te verzoeken
Jezus’ vroege bediening, grotendeels in Galilea (4:14–9:62)
In een synagoge van Nazareth leest Jezus uit de boekrol van Jesaja zijn opdracht voor; toehoorders trachten hem te doden
Hij onderwijst in een synagoge van Kapernaüm, werpt een demon uit en geneest vele zieken
Hij wordt aangevallen op kwesties als de vergeving van zonden en het genezen op de sabbat
Nadat Jezus de hele nacht heeft gebeden, kiest hij zijn twaalf apostelen uit
Hij spreekt de Bergrede uit
Hij geneest de slaaf van een legeroverste en wekt de zoon van een weduwe op
Jezus vertelt de gelijkenis van de twee schuldenaars en die van de zaaier; hij verricht nog meer wonderen, waaronder de opwekking van het dochtertje van Jaïrus
De apostelen worden uitgezonden om het koninkrijk Gods te prediken
Petrus identificeert Jezus als de Christus; kort daarop zijn hij en twee andere apostelen getuige van de transfiguratie
Jezus’ latere bediening, grotendeels in Judea en Perea (10:1–19:27)
Jezus zendt de zeventig uit om te prediken
Hij vertelt de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan
Hij leert zijn discipelen bidden; vervolgens weerlegt hij de beschuldiging dat hij demonen uitdrijft door bemiddeling van Beëlzebub
Jezus waarschuwt voor materialisme en spoort zijn discipelen aan Gods koninkrijk te zoeken; hij spreekt over de kleine kudde en de getrouwe beheerder
Hij geneest een kromgebogen vrouw en ontzenuwt de tegenwerpingen die opgeworpen worden omdat hij dit op de sabbat heeft gedaan
Hij maakt duidelijk dat degenen die zijn discipelen worden, onder ogen moeten zien wat daarbij betrokken is
Hij vertelt enkele gelijkenissen, waaronder die van de verloren zoon en van de rijke man en Lazarus
Jezus waarschuwt zijn discipelen ervoor anderen tot struikelen te brengen; hij illustreert de noodzaak om nederig te zijn
Hij geneest tien melaatsen, maar slechts één, een Samaritaan, keert terug om hem te bedanken
Jezus vergelijkt „de dagen van de Zoon des mensen” met de dagen van Noach en van Lot
Opnieuw beklemtoont hij de noodzaak om nederig te zijn — vooral voor de rijken — en begeeft zich vervolgens naar Jericho, waar Zacheüs wordt bekeerd
Aan de hand van de gelijkenis van de minen laat hij uitkomen dat het Koninkrijk destijds nog niet zou komen
Jezus’ laatste openbare bediening in en om Jeruzalem (19:28–24:53)
Jezus rijdt Jeruzalem binnen en wordt door het volk begroet, maar hij weent over de stad en voorzegt haar verwoesting
Hij jaagt iedereen weg die in de tempel aan het verkopen is; vervolgens wordt hij met strikvragen over belastingen en de opstanding geconfronteerd
Jezus voorzegt de verwoesting van de tempel en de val van Jeruzalem en spreekt ook over het einde van de bestemde tijden der natiën
Hij stelt de viering ter gedachtenis aan zijn dood in, waarna hij wordt verraden; wanneer Petrus de slaaf van de hogepriester het oor afslaat, geneest Jezus de man
Na zijn arrestatie wordt Jezus naar het huis van de hogepriester gebracht en daarna voor het Sanhedrin en voor Pilatus geleid; vervolgens wordt hij naar Herodes gezonden en ten slotte teruggebracht naar Pilatus
Jezus wordt aan de paal gehangen; aan de paal spreekt hij met een boosdoener, die naast hem hangt, over het Paradijs; wanneer hij sterft, valt er een duisternis over de aarde en scheurt het gordijn van het heiligdom middendoor
Zijn lichaam wordt begraven, maar binnen drie dagen verschijnt de opgestane Jezus aan zijn volgelingen
Ten slotte begint Jezus voor hun ogen ten hemel op te varen