Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Malkia

Malkia

(Malki̱a) [Mijn koning is Jehovah].

1. Een leviet die van Gersom afstamde en een voorvader van de levitische musicus Asaf was. — 1Kr 6:39-43.

2. Een nakomeling van Aäron en het hoofd van de 5de van de door David georganiseerde 24 priesterafdelingen. — 1Kr 24:1, 9.

3. Een priester en de vader van Pashur. — 1Kr 9:12; Ne 11:12; Jer 21:1; 38:1.

4. „De zoon van de koning”; in zijn regenput werd Jeremia geworpen (Jer 38:6). In dit geval kan de uitdrukking „de zoon van de koning” betekenen dat hij in plaats van een letterlijke nakomeling van de koning te zijn, nauwe betrekkingen met de koninklijke huishouding onderhield of een hoogwaardigheidsbekleder van koninklijke afkomst was. — Zie JERAHMEËL nr. 3.

5. Een Israëliet „van de zonen van Paros”; hij was een van degenen die buitenlandse vrouwen hadden genomen, maar hen in de tijd van Ezra wegzonden. — Ezr 10:25, 44.

6. Een andere Israëliet „van de zonen van Paros”; hij behoorde tot degenen die hun buitenlandse vrouwen wegzonden (Ezr 10:25, 44). In de Griekse Septuaginta staat hier „Hasabja” in plaats van Malkia.

7. Een Israëliet „van de zonen van Harim”; hij behoorde tot degenen die in Ezra’s tijd hun buitenlandse vrouwen met hun zonen wegzonden. — Ezr 10:31, 44.

8. Een Israëliet, „de zoon van Harim”. Samen met Hassub herstelde hij na de terugkeer uit de Babylonische ballingschap een gedeelte van de muur van Jeruzalem en de Bakovenstoren (Ne 3:11). Misschien is hij dezelfde als nr. 7.

9. Zoon van Rechab en een vorst van het district Beth-Hakkerem, die tijdens het stadhouderschap van Nehemia de Aspoort herstelde. — Ne 3:14.

10. Een lid van het gilde der goudsmeden; hij herstelde in Nehemia’s dagen een gedeelte van de muur van Jeruzalem. — Ne 3:31.

11. Een priester die aan de linkerzijde van Ezra, de afschrijver, stond toen deze in het herbouwde Jeruzalem de Wet aan de Israëlieten voorlas. — Ne 8:4.

12. Een van de priesters (of diens voorvader) die tijdens het stadhouderschap van Nehemia de „betrouwbare overeenkomst” met hun zegel bekrachtigden. — Ne 9:38–10:3.

13. Een priester die deelnam aan de plechtigheden bij de inwijding van de muur van Jeruzalem, nadat deze onder toezicht van Nehemia was herbouwd (Ne 12:40-42). Misschien is hij dezelfde als nr. 11.