Mamre
(Ma̱mre) [misschien: Weldoorvoed].
1. Een Amoritische overste die, samen met zijn broers Aner en Eskol, Abraham hielp bij het verslaan van koning Kedorlaomer en zijn bondgenoten. De reden voor hun ondersteuning lag kennelijk in het feit dat zij een bondgenootschap met Abraham waren aangegaan. — Ge 14:13, 24.
2. Een plaats die gewoonlijk wordt vereenzelvigd met er-Ramat el-Khalil, dat ongeveer 3 km ten N van Hebron ligt. Sommigen denken echter, op grond van Genesis 23:17, dat Mamre verder naar het W lag. (Zie MACHPELA.) Het was de plaats waar Abraham hoofdzakelijk verblijf hield en waar ook Isaäk, op zijn minst een tijdlang, heeft gewoond. In de nabijgelegen grot van Machpela werden zij en hun respectieve vrouwen alsook Jakob en Lea uiteindelijk begraven (Ge 13:18; 35:27; 49:29-33; 50:13). Talrijke bronnen voorzien het gebied van water. In Abrahams tijd bevond zich in Mamre een groepje grote bomen, en hier bouwde hij een altaar voor Jehovah (Ge 13:18). Onder een van die bomen onthaalde hij de engelen die hem voorafgaande aan de verwoesting van Sodom en Gomorra een bezoek brachten (Ge 18:1-8), en hier beloofde Jehovah hem ook een zoon, die Sara hem zou baren (Ge 18:9-19). Vanaf een plek in de buurt van Mamre kon Abraham helemaal tot aan Sodom kijken en er de dikke rook als gevolg van de vurige verwoesting van die streek zien opstijgen. — Ge 19:27-29.
Vanaf de tijd van Josephus tot op heden hebben geschiedschrijvers zich geïnteresseerd voor de grote bomen (gewoonlijk eiken) die zich in het gebied bevinden dat thans met Mamre geïdentificeerd wordt. In de loop der eeuwen zijn daar heiligdommen gebouwd, gewoonlijk in verband met een oude boom waarvan wordt aangenomen dat Abraham onder die boom met de engelen heeft gesproken. Herodes de Grote bouwde om een van deze traditionele plaatsen een stenen muur. Keizer Constantijn liet daar een basiliek bouwen nadat zijn schoonmoeder dit gebied in de 4de eeuw G.T. had bezocht. Later werd deze plaats ook door de islamitische veroveraars als heilig beschouwd.