Marktplaats
In de oudheid een open plek die in steden en dorpen van het Midden-Oosten en de Romeinse wereld als centrum diende waar men kon kopen of verkopen en waar men openbare vergaderingen hield. In Griekse en Romeinse steden was de open plek omringd door beelden en openbare gebouwen, met inbegrip van religieuze bouwwerken. Het schijnt dat enkele rechterlijke aangelegenheden op de marktplaats behandeld werden. (Vgl. Han 16:19-21.) Op de marktplaats kon men ook de laatste nieuwtjes vernemen — plaatselijke nieuwtjes en buitenlands nieuws — want daar kwamen de mensen bijeen en werd over de jongste gebeurtenissen gesproken. — Vgl. Han 17:17-21.
In Palestina deden de kinderen spelletjes op de marktplaatsen (Mt 11:16; Lu 7:32). Ook kon men er mannen aantreffen die geen werk hadden of die voor een dag ingehuurd wilden worden. (Vgl. Mt 20:3, 4.) De trotse schriftgeleerden en Farizeeën wilden daar door de mensen gezien worden en waren erop gesteld begroet te worden op een wijze die strookte met de hoge positie die zij naar hun eigen mening bekleedden (Mt 23:2, 6, 7; Mr 12:38; Lu 11:43; 20:46). Wanneer de traditiebewuste Farizeeën en andere joden van de markt terugkeerden, reinigden zij zich door besprenkeling voordat zij ook maar iets zouden eten. — Mr 7:3, 4.
Toen Christus Jezus op aarde was, genas hij op de marktplaatsen zieken (Mr 6:56). En de apostel Paulus redeneerde in Athene elke dag „op de marktplaats met hen die daar toevallig waren”. — Han 17:16, 17; zie APPIUS, MARKTPLAATS VAN.