Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Markus, Het goede nieuws volgens

Markus, Het goede nieuws volgens

Het door God geïnspireerde bericht over de bediening van Jezus Christus, opgetekend door Johannes Markus. Dit verslag van „het goede nieuws over Jezus Christus” begint met het werk van Christus’ voorloper, Johannes de Doper, en eindigt met een bericht over de gebeurtenissen rondom Jezus’ opstanding. Het beslaat derhalve de periode die zich uitstrekt van de lente in 29 G.T. tot de lente in 33 G.T. — Mr 1:1.

Dit evangelie, het kortste van alle vier, is een beknopte en levendige beschrijving van de bediening van Jezus Christus als de wonderen verrichtende Zoon van God. Woorden zoals „onmiddellijk” of „terstond” worden veelvuldig gebruikt (Mr 1:10, 12, 18, 21, 29). Het verslag bestaat bijna voor de helft uit gesprekken, en de andere helft bevat actie.

Bronnen van informatie. Oude overleveringen geven te kennen dat Petrus de informatie verschafte die de basis vormt voor het Evangelie van Markus, en dit zou kloppen met het feit dat Markus bij Petrus in Babylon was (1Pe 5:13). Volgens Origenes stelde Markus zijn evangelie samen „in overeenstemming met datgene wat Petrus hem had verteld” (Historia ecclesiastica, Eusebius, VI, XXV, 3-7). In zijn werk „Tegen Marcion” (IV, V) zegt Tertullianus dat het Evangelie van Markus „aan Petrus toegeschreven kan worden, wiens tolk Markus was” (The Ante-Nicene Fathers, Deel III, blz. 350). Eusebius geeft de uitspraak van „de presbyter Johannes” weer, die door Papias (ca. 140 G.T.) werd geciteerd: „En de Presbyter placht het volgende te zeggen: ’Markus werd de tolk van Petrus en schreef nauwkeurig, weliswaar niet in volgorde, alles op wat hij zich herinnerde van wat de Heer had gezegd of gedaan. . . . Markus deed er niet verkeerd aan toen hij aldus sommige dingen uit zijn herinnering optekende. Want voor één ding droeg hij zorg: niets weg te laten van wat hij gehoord had en zich daarin niet aan valse beweringen schuldig te maken.’” — Historia ecclesiastica, III, XXXIX, 12-16.

Klaarblijkelijk had Johannes Markus ook andere inlichtingenbronnen. Aangezien Jezus’ vroege discipelen in het huis van zijn moeder bijeenkwamen (Han 12:12), moet Markus behalve Petrus nog andere personen hebben gekend die Jezus Christus van nabij hadden meegemaakt, personen die hem bij zijn werk hadden gadegeslagen en hem hadden horen prediken en onderwijzen. Aangezien hij vermoedelijk de „zekere jonge man” was die ’naakt ontsnapte’ toen degenen die Christus hadden gearresteerd hem trachtten te grijpen, moet Markus zelf op zijn minst enig persoonlijk contact met Jezus hebben gehad. — Mr 14:51, 52.

Kennelijk geschreven met niet-joden in gedachten. Hoewel het goede nieuws volgens Markus interessant en nuttig voor joodse lezers zal zijn geweest, werd het ogenschijnlijk niet specifiek voor hen geschreven. Het schijnt in de eerste plaats voor niet-joodse lezers, vooral de Romeinen, te zijn opgesteld. De beknopte en abrupte schrijfstijl wordt als bijzonder passend voor de denkwijze van Romeinse lezers beschouwd. Latijnse uitdrukkingen worden soms getranscribeerd in het Grieks. Het Griekse woord prai·toʹri·on wordt bijvoorbeeld gebruikt voor de Latijnse uitdrukking praetorium (Mr 15:16, Int). Ook wordt het Griekse woord ken·tuʹri·on gebezigd voor het Latijnse woord centurio, een bevelhebber over 100 soldaten. — Mr 15:39, Int.

Het verslag bevat verklaringen die voor joodse lezers niet nodig waren. Er wordt in gezegd dat de Jordaan een rivier was en dat men de tempel vanaf de Olijfberg kon zien (Mr 1:5; 13:3). Het vermeldt dat de Farizeeën „de vasten” onderhielden en dat de Sadduceeën „zeggen dat er geen opstanding is” (2:18; 12:18). Dit evangelie legt ook uit dat het paschalam op „de eerste dag der ongezuurde broden” werd geslacht en dat „Voorbereiding” „de dag vóór de sabbat” was. — 14:12; 15:42.

Hoewel het voor joodse lezers in het algemeen normaal gesproken niet nodig zou zijn Semitische uitdrukkingen te verklaren, verschaft Markus’ evangelie veel van zulke toelichtingen. Men vindt daarin de betekenis van „Boanerges” („Zonen van de donder”), „Talitha koemi” („Meisje, ik zeg u: Sta op!”), „korban” („een aan God opgedragen gave”) en „Eli, Eli, lama sabachthani?” („Mijn God, mijn God, waarom hebt gij mij verlaten?”) — Mr 3:17; 5:41; 7:11; 15:34.

Wanneer en waar geschreven. Volgens de oude overlevering werd Markus’ evangelie voor het eerst in Rome in omloop gebracht, hetgeen onder meer blijkt uit het getuigenis van vroege schrijvers als Clemens, Eusebius en Hiëronymus. Markus was in Rome tijdens Paulus’ eerste gevangenschap aldaar (Kol 4:10; Flm 1, 23, 24). Daarna was hij bij Petrus in Babylon (1Pe 5:13). Vervolgens vroeg Paulus tijdens zijn tweede gevangenschap in Rome aan Timotheüs of hij snel wilde komen en Markus wilde meebrengen (2Ti 4:11). Waarschijnlijk is Markus toen naar Rome teruggekeerd. Aangezien er geen gewag wordt gemaakt van het feit dat Jeruzalem als vervulling van Jezus’ profetie verwoest werd, moet Markus zijn verslag hebben samengesteld voordat die gebeurtenis in 70 G.T. plaatsvond. Dat Markus ten minste één keer en vermoedelijk twee keer in de loop van de jaren 60–65 G.T. in Rome was, doet vermoeden dat hij zijn evangelie ergens in de loop van die jaren daar voltooid heeft.

Enkele bijzonderheden die alleen in Markus’ verslag staan. Hoewel Markus in grote trekken dezelfde stof behandelt als Mattheüs en Lukas, verschaft hij ook aanvullende bijzonderheden. Sommige daarvan belichten Jezus’ gevoelens. Hij was ’diepbedroefd over de ongevoeligheid van het hart’ van personen die er bezwaar tegen maakten dat hij op de sabbat de verdorde hand van een man genas (Mr 3:5). Toen Jezus in de streek waar hij was opgegroeid door de mensen onvriendelijk werd ontvangen, „verwonderde [hij] zich over hun ongeloof” (6:6). En hij „koesterde liefde” voor de rijke jonge man die vroeg wat de vereisten waren om eeuwig leven te verwerven. — 10:21.

Bepaalde bijzonderheden in verband met het einde van Jezus’ aardse leven zijn eveneens uitsluitend in Markus’ verslag te vinden. Hij bericht dat tijdens Jezus’ verhoor de valse getuigenissen niet overeenstemden (Mr 14:59). De voorbijganger die geprest werd om Jezus’ martelpaal te dragen, was Simon van Cyrene, „de vader van Alexander en Rufus” (15:21). En Markus verhaalt hoe Pilatus zich ervan vergewiste dat Jezus dood was voordat hij Jozef van Arimathea toestemming gaf het lichaam mee te nemen om het te begraven. — 15:43-45.

Een van de vier illustraties van Jezus die in het Evangelie van Markus te vinden zijn, wordt nergens anders vermeld (Mr 4:26-29). Het verslag maakt gewag van ten minste negentien door Jezus Christus verrichte wonderen. Twee hiervan (de genezing van een dove die tevens een spraakgebrek had en de genezing van een zekere blinde) staan alleen in het Evangelie van Markus. — Mr 7:31-37; 8:22-26.

Verwijzingen naar de Hebreeuwse Geschriften. Hoewel Markus schijnbaar in hoofdzaak voor de Romeinen schreef, bevat zijn verslag wel degelijk verwijzingen naar en aanhalingen uit de Hebreeuwse Geschriften. Hij bericht dat het werk van Johannes de Doper een vervulling was van Jesaja 40:3 en Maleachi 3:1 (Mr 1:2-4). Ook worden in het verslag voorbeelden aangetroffen van de wijze waarop Jezus de Hebreeuwse Geschriften toepaste, er aanhalingen uit deed of erop zinspeelde. Enkele daarvan zijn: God louter lippendienst bewijzen (Mr 7:6, 7; Jes 29:13); ouders eren (Mr 7:10; Ex 20:12; 21:17); de schepping van man en vrouw en de instelling van het huwelijk (Mr 10:6-9; Ge 1:27; 2:24); verscheidene geboden (Mr 10:19; Ex 20:12-16; Le 19:13); wat Jezus over de tempel zei (Mr 11:17; Jes 56:7; Jer 7:11); zijn uitspraak dat hij verworpen zou worden (Mr 12:10, 11; Ps 118:22, 23); Jehovah’s woorden tot Mozes bij het brandende doornbos (Mr 12:26; Ex 3:2, 6); de twee grote geboden betreffende de liefde (Mr 12:29-31; De 6:4, 5; Le 19:18); Jehovah’s profetische woorden tot Davids Heer over de onderwerping van vijanden (Mr 12:36; Ps 110:1); de verstrooiing van Jezus’ discipelen (Mr 14:27; Za 13:7); Jezus’ uitroep dat hij door God verlaten was (Mr 15:34; Ps 22:1); de instructies die hij aan een genezen melaatse gaf (Mr 1:44; Le 14:10, 11) en zijn profetische uitspraak betreffende het walgelijke ding dat verwoesting veroorzaakt (Mr 13:14; Da 9:27).

De in Markus’ verslag opgetekende verwijzingen naar de Hebreeuwse Geschriften illustreren rijkelijk dat Jezus Christus vertrouwen stelde in die Geschriften en ze in zijn bediening gebruikte. Het evangelie draagt er ook toe bij beter bekend te raken met de Zoon des mensen, die „niet gekomen [is] om gediend te worden, maar om te dienen en zijn ziel te geven als een losprijs in ruil voor velen”. — Mr 10:45.

Lang en kort besluit. Sommigen zijn van mening dat Markus 16:8, welk vers eindigt met de woorden: „en zij zeiden niemand iets, want zij waren bevreesd”, een te abrupt slot is om het oorspronkelijke einde van dit evangelie te kunnen zijn. Die conclusie hoeft echter, gezien Markus’ algemene stijl, niet getrokken te worden. Bovendien zijn de vierde-eeuwse geleerden Hiëronymus en Eusebius het erover eens dat het authentieke verslag besluit met de woorden „want zij waren bevreesd”. — Hiëronymus, brief 120, vraag 3, gepubliceerd in Corpus Scriptorum Ecclesiasticorum Latinorum, Wenen en Leipzig, 1912, Deel LV, blz. 481; Eusebius, „Ad Marinum”, I, gepubliceerd in Patrologia Graeca, Parijs, 1857, Deel XXII, kol. 937.

Er is een aantal handschriften en vertalingen waarin na deze woorden een lang of een kort besluit wordt toegevoegd. Het lange besluit (bestaande uit twaalf verzen) wordt aangetroffen in het Alexandrijnse handschrift, de Codex Ephraemi Syri rescriptus en de Codex Bezae Cantabrigiensis. Het komt ook voor in de Latijnse Vulgaat, het Curetons-Syrische handschrift en de Syrische Pesjitta. Maar het is weggelaten in het Sinaïtische handschrift, het Vaticaanse handschrift nr. 1209, de Sinaïtisch-Syrische codex en de Armeense vertaling. Bepaalde late handschriften en vertalingen bevatten het korte besluit. De Codex Regius uit de 8ste eeuw G.T. heeft beide besluiten, en geeft eerst het kortste. Beide besluiten worden voorafgegaan door een aantekening waarin staat dat deze passages weliswaar op sommige plaatsen gangbaar zijn, maar kennelijk geen van beide als gezaghebbend moeten worden erkend.

In een commentaar op het lange en het korte besluit van het Evangelie van Markus merkte bijbelvertaler Edgar J. Goodspeed op: „Het Korte Besluit sluit veel beter aan op Markus 16:8 dan het Lange, maar geen van beide kan als een oorspronkelijk onderdeel van het Evangelie van Markus worden beschouwd.” — The Goodspeed Parallel New Testament, 1944, blz. 127.

[Kader op blz. 263]

HOOFDPUNTEN UIT MARKUS

Markus’ beknopte, levendige verslag van Jezus’ leven laat Jezus zien als de wonderen verrichtende Zoon van God

Het kortste evangelie en als derde opgetekend (ca. 60–65 G.T.), kennelijk met niet-joden in gedachten

Jezus onderneemt een krachtige predikingsveldtocht

Jezus wordt gedoopt en begint te prediken: „Het koninkrijk Gods is nabij gekomen” (1:9-11, 14, 15)

Hij nodigt Simon, Andreas, Jakobus en Johannes uit het vissersbedrijf op te geven en zijn volgelingen te worden (1:16-21)

Na in de synagoge van Kapernaüm te hebben gepredikt, gaat hij in heel Galilea prediken (1:21, 22, 35-39)

Levi, een belastinginner, geeft gehoor aan de uitnodiging om Jezus’ volgeling te worden (2:14-17)

Jezus vormt een groep van twaalf apostelen om te prediken (3:13-19)

Hij gebruikt veel illustraties bij het onderwijzen over het koninkrijk Gods, opdat alleen degenen die het waard zijn de volle betekenis begrijpen van wat hij zegt (4:1-34)

Jezus stuit bij het prediken in zijn eigen gebied op ongeloof (6:1-6)

Hij versnelt de predikingsactiviteit door zijn apostelen uit te zenden (6:7-13)

Zijn activiteit reikt tot Fenicië en de Dekapolis (7:24, 31)

Jezus’ transfiguratie in Koninkrijksheerlijkheid (9:1-8)

Buiten Jeruzalem profeteert hij over ’het komen van de Zoon des mensen met grote kracht en heerlijkheid’ (13:1-37)

De wonderen verrichtende Zoon van God

In de synagoge van Kapernaüm geneest hij een door een demon bezetene; daarna maakt hij Simons schoonmoeder beter en geneest vele anderen van diverse kwalen (1:23-34, 40-42)

Door een verlamde te genezen, toont Jezus zijn macht om zonden te vergeven (2:1-12)

Zieken komen overal vandaan om genezing te zoeken (3:1-12)

Na een storm op de Zee van Galilea tot bedaren te hebben gebracht, drijft hij bij een man demonen uit en staat ze toe in een kudde zwijnen te varen (4:35–5:17)

Hij geneest een vrouw die aan een bloedvloeiing lijdt en wekt het dochtertje van Jaïrus op (5:21-43)

Na 5000 personen gevoed te hebben met twee vissen en vijf broden, loopt Jezus op de door de wind geteisterde Zee van Galilea (6:35-52)

Hij drijft een demon uit de dochter van een Syro-Fenicische vrouw en geneest een dove die een spraakgebrek heeft (7:24-37)

Hij voedt 4000 personen met zeven broden; in Bethsaïda geeft hij een blinde het gezichtsvermogen terug (8:1-9, 22-26)

Jezus drijft bij een doofstomme jongen een demon uit die de discipelen had weerstaan; hij geeft een blinde bedelaar in Jericho het gezichtsvermogen terug (9:14-29; 10:46-52)

Hij vervloekt een vijgeboom, die daarna verdort (11:12-14, 20)

Tegenstanders van Gods Zoon hebben geen succes

Engelen dienen Jezus nadat Satan gepoogd heeft hem in de wildernis te verzoeken (1:12, 13)

Wanneer schriftgeleerden der Farizeeën Jezus bekritiseren omdat hij met belastinginners en zondaars eet, weerlegt Jezus hun beschuldiging (2:15-17)

Later maken de Farizeeën er bezwaren tegen dat zijn discipelen op de sabbat korenaren plukken en dat Jezus op die dag genezingen verricht; samen met de Herodianen besluiten zij hem om te brengen (2:23–3:6)

Jezus weerlegt op overtuigende wijze de beschuldiging dat hij door bemiddeling van Satan demonen uitwerpt (3:20-30)

Jezus’ voorloper, Johannes de Doper, wordt onthoofd, maar Jezus blijft onderwijzen (6:14-29, 34)

Farizeeën en schriftgeleerden protesteren dat zijn discipelen hun overlevering inzake het wassen van de handen niet in acht nemen; Jezus stelt hun huichelarij aan de kaak en verklaart wat iemand werkelijk onrein maakt (7:1-23)

Farizeeën ondervragen Jezus over echtscheiding om hem op de proef te stellen, maar zonder succes (10:1-12)

Nadat Jezus de tempel heeft gereinigd, betwisten overpriesters, schriftgeleerden en oudere mannen zijn autoriteit, maar hij snoert hun de mond (11:15-18, 27-33)

Hij vertelt de gelijkenis van de wijngaard om duidelijk te maken dat de religieuze leiders Gods wil weerstaan en van plan zijn Jezus te doden; zij trachten hem te grijpen, maar vrezen de schare (12:1-12)

Farizeeën en Herodianen vragen Jezus of het geoorloofd is caesar belasting te betalen; Sadduceeën stellen een moeilijke vraag over de opstanding. Niemand lukt het Jezus op zijn woorden te vangen (12:13-27)

Judas verraadt Jezus; discipelen struikelen; Jezus wordt gearresteerd en het Sanhedrin oordeelt dat hij de dood verdient; niettemin voorzegt hij dat hij ’aan de rechterhand der kracht zal zitten en met de wolken des hemels zal komen’ (14:1, 2, 10, 11, 17-21, 27-65)

Pilatus wordt ertoe geprest Jezus ter dood te veroordelen; Jezus sterft aan de paal en wordt begraven (15:1-47)

Engelen kondigen de opstanding van Jezus aan (16:1-8)