Martelpaal
Een werktuig zoals dat waaraan Jezus Christus de dood vond door eraan genageld te worden (Mt 27:32-40; Mr 15:21-30; Lu 23:26; Jo 19:17-19, 25). In het klassieke Grieks betekent het in de Nieuwe-Wereldvertaling met „martelpaal” weergegeven woord stauʹros hoofdzakelijk een rechtopstaande paal of staak, en er zijn geen aanwijzingen dat de schrijvers van de christelijke Griekse Geschriften dit woord gebruikten ter aanduiding van een paal met een dwarsbalk. — Zie PAAL, HANGEN AAN EEN; Int, blz. 1149-1151; NW, Appendix, blz. 1577, 1578.
In het boek The Non-Christian Cross, door John Denham Parsons, staat: „In geen van de vele geschriften die het Nieuwe Testament vormen, komt ook maar één enkele zin voor waarin, in het oorspronkelijke Grieks, zelfs maar indirect te kennen wordt gegeven dat de stauros die in het geval van Jezus werd gebruikt anders was dan een gewone stauros, laat staan dat deze, in plaats van één stuk
hout te zijn, uit twee stukken zou bestaan die in de vorm van een kruis aan elkaar zouden zijn bevestigd. . . . het is een straf staaltje van misleiding van de kant van onze leraren dat zij het woord stauros met ’kruis’ weergeven wanneer zij de Griekse documenten van de Kerk in onze moedertaal vertalen, en dat zij dan die vertaling ondersteunen door ’kruis’ in onze woordenboeken op te nemen als de betekenis van stauros, zonder zorgvuldig uit te leggen dat dit in de dagen van de Apostelen zeker niet de hoofdbetekenis van het woord was, ook lang daarna nog niet de hoofdbetekenis was, en àls het die betekenis al ooit heeft gekregen, dan alleen nog maar omdat, ondanks de afwezigheid van ondersteunend bewijsmateriaal, om een of andere reden werd aangenomen dat de specifieke stauros waaraan Jezus werd terechtgesteld, die specifieke vorm had.” — Londen, 1896, blz. 23, 24.Waarom Jezus aan een paal moest sterven. Toen Jehovah God zijn wet aan de Israëlieten gaf, namen zij de verplichting op zich de bepalingen ervan na te komen (Ex 24:3). Als nakomelingen van de zondaar Adam konden zij zich echter niet volmaakt aan de Wet houden. Om deze reden kwamen zij onder de vloek der Wet. Teneinde deze speciale vloek van hen weg te nemen, moest Jezus als een vervloekte misdadiger aan een paal gehangen worden. Hierover schreef de apostel Paulus: „Allen die zich op werken der wet verlaten, zijn onder een vloek; er staat namelijk geschreven: ’Vervloekt is een ieder die niet blijft in alle dingen die in de boekrol der Wet geschreven staan om ze te volbrengen.’ . . . Christus heeft ons losgekocht van de vloek der Wet door voor ons in de plaats een vloek te worden, want er staat geschreven: ’Vervloekt is een ieder die aan een paal is gehangen.’” — Ga 3:10-13.
Figuurlijk gebruik. „Martelpaal” duidt soms op het lijden, de schande of de martelingen die iemand ondergaat omdat hij een volgeling van Jezus Christus is. Jezus zei hierover: „Wie zijn martelpaal niet aanvaardt en mij niet navolgt, is mij niet waardig” (Mt 10:38; 16:24; Mr 8:34; Lu 9:23; 14:27). De uitdrukking „martelpaal” wordt ook gebruikt om Jezus’ dood aan de paal af te beelden, waardoor verlossing van zonde en verzoening met God mogelijk worden gemaakt. — 1Kor 1:17, 18.
Jezus’ dood aan de martelpaal vormde de basis voor de opheffing van de Wet, die de joden van de niet-joden gescheiden had. Derhalve konden zowel joden als niet-joden ’door middel van de martelpaal één lichaam’ worden wanneer zij de verzoening die door Jezus’ dood mogelijk was gemaakt, zouden aanvaarden (Ef 2:11-16; Kol 1:20; 2:13, 14). Dit bleek voor veel joden een struikelblok te zijn, aangezien zij volhielden dat de besnijdenis en het vasthouden aan de Mozaïsche wet noodzakelijk waren om Gods goedkeuring te verwerven. Daarom schreef de apostel Paulus: „Broeders, indien ik nog de besnijdenis predik, waarom word ik dan nog vervolgd? Dan is inderdaad het struikelblok van de martelpaal tenietgedaan” (Ga 5:11). „Allen die zich een innemend voorkomen willen geven in het vlees, trachten u ertoe te dwingen u te laten besnijden, alleen om niet ter wille van de martelpaal van de Christus, Jezus, vervolgd te worden. Moge het nooit gebeuren dat ik zou roemen, behalve in de martelpaal van onze Heer Jezus Christus, door bemiddeling van wie de wereld voor mij aan een paal is gehangen en ik voor de wereld” (Ga 6:12, 14). Daar Paulus erkende dat Jezus’ dood aan de martelpaal de enige basis voor het verwerven van redding was, werd hij door de joden vervolgd. Als gevolg van deze erkenning was de wereld voor de apostel als iets wat aan de paal gehangen, veroordeeld of dood was, terwijl de wereld daarentegen haat jegens hem gevoelde en hem als een aan een paal gehangen misdadiger bezag.
Personen die het christendom hadden aanvaard maar zich daarna tot een immorele levenswijze keerden, betoonden zich „vijanden van de martelpaal van de Christus” (Fil 3:18, 19). Uit hun daden bleek dat zij geen waardering hadden voor de zegeningen die voortvloeiden uit Jezus’ dood aan de martelpaal. Zij ’traden de Zoon van God met voeten en achtten het bloed van het verbond, waardoor zij geheiligd werden, als van gewone waarde’. — Heb 10:29.