Medeba
(Me̱deba).
Deze plaats wordt vereenzelvigd met het huidige Madaba, een stad die op een lage, zacht glooiende heuvel ligt, ongeveer 20 km ten O van het N-einde van de Dode Zee. Ze was door de oude „koningsweg” met andere steden ten O van de Jordaan verbonden. (Vgl. Nu 20:17.) Madaba bevindt zich op een boomloze maar vruchtbare hoogvlakte. Op de „hoogvlakte van Medeba” vinden kudden schapen en geiten goede weidegrond. — Joz 13:9, 16.
Nadat de Israëlieten de Amoritische koning Sihon hadden verslagen, kreeg de stam Ruben het gebied waarin Medeba lag (Joz 13:8, 9, 15, 16). Klaarblijkelijk hadden de Amorieten Medeba voordien op de Moabieten veroverd (Nu 21:25-30). In een strijd tegen de Ammonieten werden enkele eeuwen later de Aramese (Syrische) huurtroepen die voor Medeba gelegerd waren, door het leger van koning David onder het bevel van Joab verslagen. — 1Kr 19:6-16.
Volgens de inscriptie op de Mesasteen (regel 8) nam Israëls koning Omri (ca. 951–941 v.G.T.) het „land Mehedeba (Medeba)” in bezit. De dertigste regel van deze inscriptie geeft te kennen dat Mesa, de koning van Moab, Medeba en andere steden in het gebied herbouwde. Het kan echter zijn dat de Israëlieten opnieuw de heerschappij over Medeba kregen toen Jerobeam II (ca. 844–804 v.G.T.) „de grens van Israël herstelde, vanaf de toegang van Hamath helemaal tot aan de zee van de Araba” (2Kon 14:25). Maar waarschijnlijk was dit slechts voor korte tijd, want volgens de tegen Moab gerichte formele uitspraak van Jesaja (ca. 778–na 732 v.G.T.) stond Medeba destijds onder Moabitische heerschappij en werd er voorzegd dat de Moabieten over het verlies van de stad zouden ’jammeren’. — Jes 15:1, 2.