Meriba
(Me̱riba) [Ruzie].
1. Een plaats bij Rafidim, waar de Israëlieten zich tijdens hun omzwerving door de wildernis legerden en waar Jehovah hen door een wonder van water voorzag toen Mozes met zijn staf op de rots in Horeb sloeg. Mozes gaf de plaats toen de naam „Massa” (wat „Op de proef stellen; Beproeving” betekent) en „Meriba” (wat „Ruzie” betekent). Deze namen herinnerden eraan dat de Israëlieten ruzie met Mozes zochten en God op de proef stelden omdat zij geen water hadden. — Ex 17:1-7.
2. De naam „Meriba” werd later ook aan een plaats in de omgeving van Kades gegeven, waar de Israëlieten opnieuw ruzie met Mozes en Jehovah zochten omdat zij geen water hadden (Nu 20:1-13). In tegenstelling tot de plaats bij Rafidim, waar de Israëlieten zich nog geen twee maanden na de uittocht uit Egypte legerden (Ex 16:1; 17:1; 19:1), stond dit Meriba niet als Massa bekend. De Schrift onderscheidt dit Meriba soms van de andere plaats door de aanduiding „de wateren van Meriba” (Ps 106:32) of „de wateren van Meriba bij Kades” (Nu 27:14; De 32:51). Psalm 81:7, waar gezegd wordt dat Jehovah de Israëlieten bij „de wateren van Meriba” onderzocht, kan echter betrekking hebben op het voorval bij Meriba in de omgeving van Rafidim. — Vgl. De 33:8.
Bij Meriba in de omgeving van Kades verzuimden Mozes en Aäron Jehovah te heiligen toen hij Israël door een wonder van water voorzag. Daardoor verloren zij het voorrecht het Beloofde Land binnen te gaan. Dit voorval schijnt zich in het veertigste jaar van Israëls omzwerving door de wildernis te hebben voorgedaan. — Nu 20:1, 9-13, 22-28; 33:38, 39.