Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Mesullam

Mesullam

(Mesu̱llam) [van een grondwoord dat „vrede maken; vergoeden; vergelden” betekent].

1. Een in Jeruzalem woonachtig familiehoofd van de stam Benjamin; zoon van Elpaäl. — 1Kr 8:1, 17, 18, 28.

2. Een Gadiet die in Basan woonde en die tijdens de regering van Jotham en van Jerobeam II als een zoon van Abichaïl in het geslachtsregister werd opgenomen (klaarblijkelijk twee verschillende inschrijvingen, want de regeringen van deze koningen overlapten elkaar niet). — 1Kr 5:11, 13, 14, 16, 17.

3. Grootvader of voorvader van Safan, de secretaris van koning Josia. — 2Kon 22:3.

4. Vader of voorvader van Hilkia, de hogepriester tijdens de regering van koning Josia (1Kr 9:11; Ne 11:11). Mesullam zelf had misschien als hogepriester gediend. Sommige van zijn nakomelingen woonden na de Babylonische ballingschap in Jeruzalem. In 1 Kronieken 6:12, 13 en Ezra 7:2 wordt hij klaarblijkelijk Sallum genoemd. — Zie SALLUM nr. 7.

5. Een leviet uit de familie van Kehath; hij behoorde tot degenen die tijdens de regering van Josia belast waren met het herstel van de tempel. — 2Kr 34:1, 8, 12.

6. Een priester wiens nakomelingen (minstens drie generaties na hem) na de Babylonische ballingschap in Jeruzalem woonden. — 1Kr 9:2, 3, 10, 12.

7. Een Benjaminiet wiens zoon Sallu na de Babylonische ballingschap in Jeruzalem een familiehoofd was (1Kr 9:3, 7, 9). Vermoedelijk is hij dezelfde als de in Nehemia 11:7 genoemde Mesullam.

8. Een Benjaminitisch familiehoofd die na de ballingschap zelf in Jeruzalem woonde. — 1Kr 9:3, 7-9.

9. De als eerste genoemde zoon van stadhouder Zerubbabel; nakomeling van koning David. — 1Kr 3:1, 19.

10. Het hoofd van het priesterlijke vaderlijke huis van Ezra in de dagen van Jojakim, de opvolger van Jesua (Ne 12:12, 13). Mogelijk dezelfde als nr. 18 of 19.

11. Tijdens de ambtsperiode van Jojakim het hoofd van het priesterlijke vaderlijke huis dat door Ginnethon gesticht was (Ne 12:12, 16). Mogelijk dezelfde als nr. 18 of 19.

12. Een poortwachter in de dagen van Jojakim, Ezra en Nehemia. — Ne 12:25, 26.

13. Een van de hoofden van het volk dat bij de rivier de Ahava was bijeengekomen om met Ezra in 468 v.G.T. de reis naar Jeruzalem te maken. Mesullam behoorde tot degenen die door Ezra waren aangesteld om mee te helpen een aantal levieten en Nethinim bijeen te brengen opdat die ook zouden meereizen (Ezr 8:15-20). Mogelijk dezelfde als nr. 16, 17, 20 of 21.

14. Een leviet die misschien gekant was tegen de aansporing om de buitenlandse vrouwen die Ezra bij zijn terugkeer naar Jeruzalem onder de Israëlieten had aangetroffen, weg te zenden. De tekst kan echter ook zo worden opgevat dat Mesullam zich alleen verzette tegen de gang van zaken die daarbij werd gevolgd. — Ezr 10:10-15, vtn.

15. Een van de „zonen” of nakomelingen van Bani die gunstig reageerden op Ezra’s aansporing om hun buitenlandse vrouwen met hun zonen weg te zenden. — Ezr 10:29, 44.

16. Zoon van Berechja die, onder leiding van stadhouder Nehemia, twee gedeelten van de muur van Jeruzalem herstelde (Ne 3:4, 30). Mesullam gaf ook zijn dochter aan Johanan, de zoon van de Ammoniet Tobia, tot vrouw, een huwelijksverbintenis die onder de teruggekeerde Israëlieten verdeeldheid veroorzaakte. — Ne 6:17-19; 4:3; zie nr. 13.

17. Mesullam hielp mee de Poort van de Oude Stad te herbouwen tijdens de herstelwerkzaamheden aan de muur onder leiding van Nehemia; zoon van Besodja. — Ne 3:6; zie nr. 13.

18. Een van degenen die aan Ezra’s linkerzijde stonden toen hij in de zevende maand van 455 v.G.T. de bijeengekomen menigte uit de Wet voorlas. Mesullam was waarschijnlijk een priester. — Ne 8:2, 4; zie nr. 10 en 11.

19. Een priester (of de voorvader van een priester) die het door de levieten voorgestelde verbond van getrouwheid ondertekende. — Ne 9:5, 38; 10:1, 7, 8; zie nr. 10 en 11.

20. Een hoofd van het volk wiens nakomeling, zo niet hijzelf, ook dezelfde overeenkomst bekrachtigde. — Ne 10:1, 14, 20; zie nr. 13.

21. Iemand die meeliep in de inwijdingsoptocht die Nehemia na de voltooiing van de muur van Jeruzalem georganiseerd had. — Ne 12:32, 33; zie nr. 13.