Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Michaja

Michaja

(Micha̱ja) [Wie is gelijk Jehovah?].

1. Vrouw van koning Rehabeam, dochter van Uriël uit Gibea en de moeder van koning Abia van Juda. Zij wordt ook „Maächa” genoemd. — 2Kr 11:18, 20; 13:1, 2.

2. De zoon van Jimla en een profeet van Jehovah in het noordelijke koninkrijk Israël gedurende de regering van koning Achab (1Kon 22:8). Toen koning Josafat van Juda een bezoek bracht aan Achab, de koning van Israël, nodigde deze hem uit zich bij hem aan te sluiten in een veldtocht tegen de Syriërs om Ramoth-Gilead te heroveren. Josafat stemde daarmee in, maar hij wilde dat het woord van Jehovah geraadpleegd werd. Daarom riep Achab 400 profeten bijeen en vroeg hun: „Zal ik tegen Ramoth-Gilead ten strijde trekken, of zal ik het laten?” Zij gaven een bevestigend antwoord en zeiden dat Jehovah de stad in de hand van de koning zou geven. Maar Josafat wilde nog een verdere garantie, waarop Achab aarzelend Michaja liet halen, de profeet die altijd slechte dingen met betrekking tot hem profeteerde. De uitgezonden bode verzocht Michaja dringend om woorden van gelijke strekking als die van de andere profeten tot Achab te spreken. Aanvankelijk deed Michaja dit, maar Achab stelde hem onder een eed om „in de naam van Jehovah . . . de waarheid” te spreken. Daarop zei Michaja: „Voorwaar, ik zie alle Israëlieten verstrooid op de bergen, als schapen die geen herder hebben.” — 1Kon 22:1-17; 2Kr 18:1-16.

Michaja vertelde vervolgens een visioen dat hij had gehad, waarin Jehovah op zijn hemelse troon zat en aan de bijeengekomen geestelijke schepselen vroeg: „Wie zal Achab misleiden, dat hij optrekt en valt bij Ramoth-Gilead?” Een van de geesten was bereid heen te gaan en „een bedrieglijke geest” te worden in de mond van al Achabs profeten. Jehovah antwoordde: „Gij zult hem misleiden, en, wat meer is, gij zult als overwinnaar te voorschijn komen. Ga heen en doe zo.” Michaja zei daarop tot Achab dat God een bedrieglijke geest in de mond van al zijn profeten had gelegd, en verklaarde vervolgens: „Maar Jehovah zelf heeft rampspoed betreffende u gesproken.” Onmiddellijk sloeg de valse profeet Zedekia Michaja op de wang en vroeg spottend: „Langs welke weg is de geest van Jehovah dan wel van mij verder gegaan om met u te spreken?” Michaja antwoordde moedig: „Zie! Gij ziet langs welke weg op die dag dat gij het binnenste vertrek zult ingaan om u te verbergen.” Daarna gaf Achab bevel om Michaja in het huis van bewaring te zetten, waar de profeet met een verlaagd broodrantsoen en een verlaagd waterrantsoen gevoed zou worden totdat de koning in vrede terugkwam. Maar Achab kwam nooit meer terug, want tijdens de strijd bij Ramoth-Gilead „was [er] een man die in zijn argeloosheid de boog spande”. De pijl trof de Israëlitische koning, en hij stierf ten slotte. De laatste woorden die Michaja tot Achab had gericht, waren: „Mocht gij soms in vrede terugkomen, dan heeft Jehovah niet met mij gesproken.” De dood van de koning bewees dat Michaja inderdaad Jehovah’s profeet was. — 1Kon 22:18-37; 2Kr 18:17-34.

3. Een van de vorsten die samen met levieten en priesters door koning Josafat in heel Juda als onderwijzers werden uitgezonden. Zij hadden „het boek van Jehovah’s wet” bij zich, terwijl zij het volk in alle steden van Juda onderwezen. — 2Kr 17:7-9.

4. Vader van de Achbor (Abdon) die samen met anderen door koning Josia werd uitgezonden om Jehovah te raadplegen betreffende de woorden van het kort tevoren gevonden boek van de Wet. Michaja wordt ook Micha genoemd. — 2Kon 22:12, 13; 2Kr 34:20, 21.

5. „Zoon van Gemarja, de zoon van Safan.” Michaja bevond zich in het eetvertrek van zijn vader, Gemarja, toen Baruch daar ten aanhoren van iedereen uit de boekrol voorlas waarin Jehovah’s bij monde van Jeremia gesproken woorden tegen Israël, Juda en alle natiën opgetekend stonden. Nadat Michaja deze boodschap had gehoord, berichtte hij het gehoorde aan de secretaris en de vorsten van koning Jojakim. — Jer 36:2, 9-13.

6. Voorvader van de priester Zacharia. Laatstgenoemde bevond zich onder degenen die op de trompetten bliezen tijdens de plechtigheid ter gelegenheid van de inwijding van de herbouwde muur van Jeruzalem. Michaja wordt ook Micha genoemd. — Ne 11:22; 12:31, 35.

7. Een priester behorend tot degenen die in de dagen van Nehemia in een van de twee „dankkoren” op de trompetten bliezen en meeliepen in de optocht ter gelegenheid van de inwijding van de herbouwde muur van Jeruzalem. — Ne 12:40, 41.