Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Mijnbouw

Mijnbouw

Het graven onder de aardoppervlakte om delfstoffen, waaronder metalen en kostbare stenen, op te sporen en te ontginnen, is een industrie die bijna zo oud is als de mensheid. Het Genesisverslag maakt melding van „Tubal-Kaïn, de smeder van allerlei gereedschap van koper en ijzer”. Hij leefde in de dagen voor de Vloed (Ge 4:22). Mozes, die zijn eerste boek omstreeks 1513 v.G.T. schreef, vermeldt in verband met de Pison dat deze „het gehele land Havila [omstroomt], waar goud is. En het goud van dat land is goed” (Ge 2:11, 12). Of het goud van Ofir afkomstig was van ondergrondse aders of gewonnen werd uit placer-afzettingen is niet bekend. — 1Kon 9:28; Job 28:16.

Deze metalen werden waarschijnlijk gedeeltelijk in tamelijk zuivere vorm aan of dicht aan de aardoppervlakte gevonden. Mettertijd ging men tot ondergrondse winning over. Langs rijke ertsaders werden diepe schachten geboord. Ongeveer 3600 jaar geleden beschreef Job hoe mijnwerkers ’een schacht hadden geboord, ver van waar mensen vertoeven’. Daar „in het donker en in de diepe schaduw” gingen zij op zoek, waarbij zij naar beneden hebben gehangen en op riskante wijze hebben gebengeld om de begeerde metalen te kunnen bemachtigen. — Job 28:1-11.

Ten tijde van de uittocht uit Egypte bedreven de Egyptenaren op grote schaal mijnbouw; toen de Israëlieten uit Egypte trokken, namen zij metalen voorwerpen en edelstenen mee, die zij later voor de bouw van de tabernakel gebruikten (Ex 12:35, 36; 35:22; 39:6-14). Op het Sinaï-schiereiland bevonden zich op zo’n 80 km afstand van de berg Sinaï Egyptische turkooismijnen. Langs de O-kust van de Rode Zee zijn overblijfselen van de Egyptische mijnbouwindustrie ontdekt.

Mozes beschreef het Beloofde Land dat de Israëlieten op het punt stonden binnen te trekken, als „een land waarvan de stenen ijzer zijn en waar gij uit de bergen koper zult delven”. — De 8:9; zie IJZER; KOPER, BRONS; LOUTEREN, LOUTERAAR.