Molada
(Mo̱lada) [van een grondwoord dat „baren; vader worden van; voortbrengen” betekent].
Een van de steden in het Z van Juda die door het lot aan Simeon werden toegewezen. Molada bleef ten minste tot de regering van David in handen van deze stam (Joz 15:21, 26; 19:1, 2; 1Kr 4:24, 28, 31). Na de ballingschap vestigden Judeeërs zich hier wederom. — Ne 11:25, 26.
Waar Molada gelegen heeft, is niet met zekerheid vastgesteld.