Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Muren, wanden

Muren, wanden

Uit metselwerk opgetrokken of van andere materialen vervaardigde constructies die dienen als barrières, grensmarkeringen of omsluitingen van ruimten. Sedert de tijd dat de mens huizen en steden bouwt, trekt hij muren en wanden op die meerdere doeleinden dienen, uit velerlei materialen vervaardigd zijn en verschillend zijn qua ontwerp. De grootte en sterkte van bouwwerken hangt in belangrijke mate af van de constructie van de muren en de daarbij gebruikte materialen.

De muren van Davids paleis waren van gehouwen steen (2Sa 5:11). Insgelijks schijnen de buitenmuren van Salomo’s tempel opgetrokken te zijn uit bij de groeve afgewerkte steen, terwijl sommige binnenmuren met cederen planken bekleed waren (1Kon 6:2, 7, 15). Deze houten binnenbekleding was op zijn beurt op kunstzinnige wijze met snijwerk versierd en met goud overtrokken (1Kon 6:29; 1Kr 29:4; 2Kr 3:4, 7). De binnenwanden van Belsazars paleis waren bepleisterd (Da 5:5). De muren en wanden van de huizen van het gewone volk waren gewoonlijk uit goedkopere materialen vervaardigd — zongedroogde stenen, ongehouwen natuursteen of een met leem bepleisterd houten vlechtwerk. Soms werden de muren met witkalk bepleisterd. — Han 23:3.

Stadsmuren. In de oudheid zagen de mensen zich uit vrees genoodzaakt beschermende muren rondom grote steden op te richten om het binnendringen van vijanden te verhinderen (1Kon 4:13; Jes 25:12). De inwoners van de kleine „onderhorige plaatsen” in de omtrek van deze steden (Nu 21:25) zochten in het geval van een aanval eveneens hun toevlucht binnen de ommuurde stad. De Mozaïsche wet maakte met het oog op de rechten van huiseigenaars een wettelijk onderscheid tussen ommuurde en niet-ommuurde steden (Le 25:29-31). De muren vormden niet alleen een letterlijke barrière tussen de stadsbewoners en een vijand, maar stelden de verdedigers ook in staat een hoger gelegen positie in te nemen, van waar uit zij konden voorkomen dat de muren ondergraven werden, er een tunnel doorheen werd geboord of er met behulp van stormrammen een bres in werd gemaakt (2Sa 11:20-24; 20:15; Ps 55:10; Hgl 5:7; Jes 62:6; Ez 4:1, 2; 26:9). Als tegenmaatregel wierpen de aanvallende troepen soms belegeringswallen op om onder de bescherming daarvan de stadsmuren te bestoken. — 2Kon 25:1; Jer 52:4; Ez 4:2, 3; 21:22; zie VESTINGWERKEN.

Andere muren. Stenen muren werden vaak opgericht om wijngaarden of velden te omheinen en omsloten ruimten of schaapskooien te bouwen (Nu 22:23-25; Sp 24:30, 31; Jes 5:5; Mi 2:12; Hab 3:17). En er waren ook muurtjes die ertoe dienden op hellingen aangelegde terrassen te schragen (Job 24:11). Deze tamelijk duurzame muurtjes waren van onbewerkte veldstenen gebouwd, waarbij leem of mortel soms als specie diende.

Symbolische muren. In de Schrift worden muren soms in figuurlijke zin genoemd als zinnebeeld van bescherming en veiligheid (1Sa 25:16; Sp 18:11; 25:28) of als een symbool van scheiding (Ge 49:22; Ez 13:10). In deze laatste betekenis schreef Paulus aan de Efeziërs: „Want hij [Christus] is onze vrede, hij die de twee groepen één heeft gemaakt en de tussenmuur, die hen scheidde, heeft vernietigd” (Ef 2:14). Paulus was goed bekend met de middelmuur die zich in het voorhof van de tempel te Jeruzalem bevond en waarop een waarschuwing was aangebracht die elke niet-jood op straffe des doods verbood het terrein achter die muur te betreden. Toen Paulus in 60 of 61 G.T. aan de Efeziërs schreef, kan hij weliswaar bij wijze van illustratie naar deze muur hebben verwezen, maar in werkelijkheid bedoelde hij daarmee niet dat de letterlijke muur vernietigd was, want die stond er nog steeds. De apostel had veeleer het Wetsverbond in gedachten, dat eeuwenlang een scheidsmuur tussen joden en heidenen had gevormd. Bijna dertig jaar voordien was deze symbolische „muur” op basis van Christus’ dood tenietgedaan.

Tot Jeremia werd gezegd dat hij als versterkte koperen muren zou worden tegenover degenen die hem tegenstonden (Jer 1:18, 19; 15:20). In een andere illustratie staat dat Gods volk in een stad zonder letterlijke muren zou wonen, dus schijnbaar weerloos, maar zich toch in vrede en zekerheid zou verheugen vanwege de onzichtbare hulp die God biedt (Ez 38:11). Of vanuit een ander gezichtspunt bezien is een stad sterk wanneer ze Jehovah als „een muur van vuur” rondom zich heeft (Za 2:4, 5), of wanneer ze door Jehovah opgerichte muren van redding heeft in plaats van muren die enkel uit natuursteen en baksteen bestaan (Jes 26:1). Zoals de Schrift vermeldt, heeft „de heilige stad, het Nieuwe Jeruzalem,” dat uit de hemel neerdaalt, „een grote en hoge muur” van jaspis, die 144 el (64 m) hoog is en twaalf fundamentstenen heeft, die uit kostbare edelstenen bestaan waarop de namen van de twaalf apostelen gegrift staan. — Opb 21:2, 12, 14, 17-19.