Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Muziek

Muziek

Een van de gaven van God waardoor de mens zijn Schepper lof en dank kan brengen alsook uiting kan geven aan zijn emoties, zijn verdriet en zijn vreugde. Vooral zingen heeft in de aanbidding van Jehovah God altijd een belangrijke plaats ingenomen, maar ook instrumentale muziek heeft een uiterst gewichtige rol gespeeld. Ze diende er niet alleen toe de zangers te begeleiden, maar verhoogde ook de schoonheid van hun zang. Het wekt dus geen verbazing dat de bijbel van het begin tot het eind heel wat te zeggen heeft over de plaats die zowel vocale als instrumentale muziek bij de ware aanbidding en anderszins innam. — Ge 4:21; 31:27; 1Kr 25:1; Opb 18:22.

Geschiedenis. De eerste keer dat er in de bijbel gewag wordt gemaakt van muziek, is vóór de Vloed, in het zevende geslacht na Adam: „[Jubal] bleek de stamvader te zijn van allen die de harp en de schalmei hanteren.” Dit zou op de uitvinding van de eerste muziekinstrumenten kunnen duiden of misschien zelfs op het begin van de een of andere vorm van beroepsmatige muziekbeoefening. — Ge 4:21.

In patriarchale tijden schijnt muziek een integrerend deel van het leven te hebben uitgemaakt, zoals blijkt uit de wens die Laban koesterde om zijn dochters en Jakob een muzikaal afscheid te bereiden (Ge 31:27). Met zang en instrumentale begeleiding werd de bevrijding bij de Rode Zee gevierd, alsook de zegevierende terugkeer van Jefta, David en Saul nadat zij de overwinning hadden behaald in de strijd. — Ex 15:20, 21; Re 11:34; 1Sa 18:6, 7.

Beide keren dat de Ark naar Jeruzalem werd overgebracht, geschiedde dit onder begeleiding van zangers en musici (1Kr 13:8; 15:16). In Davids latere levensjaren gaf Jehovah door bemiddeling van zijn profeten Nathan en Gad aanwijzingen voor de organisatie van de tempelmuziek. — 1Kr 23:1-5; 2Kr 29:25, 26.

De door David opgezette organisatie voor de muziek werd in Salomo’s tempel volledig gerealiseerd. Men gaat beseffen hoe schitterend en indrukwekkend de muziek bij de inwijding van de tempel moet hebben geklonken, als men bedenkt dat er alleen al 120 trompetters waren (2Kr 5:12, 13). Maar zodra de natie Jehovah ontrouw werd, hadden alle facetten van de ware aanbidding daaronder te lijden, met inbegrip van de muziek. Toen koning Hizkia en koning Josia echter hun hervormingen invoerden, en ook toen de joden uit de Babylonische ballingschap terugkeerden, werden er pogingen in het werk gesteld om de op aanwijzing van Jehovah ingestelde regelingen voor de tempelmuziek in ere te herstellen (2Kr 29:25-28; 35:15; Ezr 3:10). Later, toen Nehemia de muur van Jeruzalem inwijdde, droegen de levitische zangers onder volle instrumentale begeleiding zeer veel tot de feestvreugde bij (Ne 12:27-42). Hoewel in de Schrift niets meer wordt gezegd over muziek in verband met de aanbidding in de tempel na de tijd van Nehemia, blijkt uit andere bronnen, zoals de talmoed, dat tot aan de verwoesting van Jeruzalem in 70 G.T. muziek een vast onderdeel van de eredienst in de tempel was.

Hoeveel musici dienden er in de tempel te Jeruzalem?

In samenhang met de voorbereidingen voor de bouw van Jehovah’s tempel zonderde David 4000 levieten af om als musici dienst te verrichten (1Kr 23:4, 5). Hiervan waren er 288 „geoefend . . . in de zang voor Jehovah, allen deskundigen” (1Kr 25:7). De hele muziekorganisatie stond onder leiding van drie begaafde musici, Asaf, Heman en Jeduthun (blijkbaar ook Ethan genoemd). Aangezien elk van deze mannen een nakomeling was van een van Levi’s drie zonen, respectievelijk Gersom, Kehath en Merari, waren de drie voornaamste levitische families dus in de organisatie van de tempelmuziek vertegenwoordigd (1Kr 6:16, 31-33, 39-44; 25:1-6). Deze drie mannen hadden samen 24 zonen, die allen tot de reeds genoemde 288 geoefende musici behoorden. Iedere zoon werd door het lot aangewezen om het hoofd te zijn over een afdeling musici. Onder zijn leiding stonden nog 11 „deskundigen”, die uit zowel zijn eigen zonen als de andere levieten werden gekozen. Op deze wijze werden de 288 ([1 + 11] × 24 = 288) deskundige levitische musici, evenals de priesters, in 24 groepen, muziekgilden, ingedeeld. Indien alle overige 3712 ’leerlingen’ op deze wijze werden ingedeeld, zouden er nog gemiddeld 155 man in elk van de 24 afdelingen bij komen, hetgeen neerkomt op een verhouding van ongeveer 13 levieten in diverse stadia van muzikale vorming en opleiding op elke deskundige (1Kr 25:1-31). Aangezien de trompetters priesters waren, moeten zij nog bij de getalsterkte van de levitische musici worden opgeteld. — 2Kr 5:12; vgl. Nu 10:8.

Instrumentale muziek. De bijbel verschaft heel weinig informatie over de vorm of de bouw van de meer dan twaalf verschillende muziekinstrumenten die erin worden genoemd. De meeste geleerden steunen derhalve zwaar op wat archeologen hebben ontdekt over de instrumenten die omliggende natiën in dezelfde tijd hebben gebruikt. Dit hoeft echter niet altijd een betrouwbare gids te zijn, aangezien Israël op het gebied van de muziek naar het schijnt uitmuntte boven zijn naburen. Bovendien hebben sommigen diverse in de bijbel genoemde instrumenten in verband gebracht met instrumenten die heden ten dage nog in het Midden-Oosten worden gebruikt en die naar verondersteld wordt een oude geschiedenis hebben. Ook dit berust op gissingen.

De in de bijbel genoemde muziekinstrumenten kunnen als volgt geclassificeerd worden:

Snaarinstrumenten: citer, harp, luit.

Blaasinstrumenten: doedelzak, fluit, hoorn, schalmei, trompet, (misschien) nechiloth.

Slaginstrumenten: cimbalen, sistrum, tamboerijn.

Zie de afzonderlijke trefwoorden voor verdere inlichtingen over de bovengenoemde instrumenten.

Er is geen reden om aan te nemen dat de muziekinstrumenten van Israël qua ontwerp, bouw of klankvorming primitief waren. De bijbel merkt op dat de harpen en snaarinstrumenten die in de tempel werden gebruikt, van het uitgelezenste geïmporteerde algummimhout vervaardigd waren en de trompetten van zilver (1Kon 10:11, 12; Nu 10:2). Ongetwijfeld werden voor de vervaardiging van de instrumenten voor de tempelmuziek de allerbekwaamste vaklieden gebruikt.

Zowel de Schrift als niet-bijbelse handschriften van voor de gewone tijdrekening getuigen van de kwaliteit van de muziekinstrumenten en de bekwaamheid van de Israëlitische musici. In de Dode-Zeerollen wordt gezegd dat er op een aantal trompetten verschillende gecompliceerde signalen ten gehore gebracht moesten worden en dat die „als met één mond” moesten klinken. Dit vereiste niet alleen geoefende musici, maar ook instrumenten die zo gebouwd waren dat de toonhoogte regelbaar was, zodat ze alle op elkaar afgestemd konden worden. Dat er geen enkele dissonant te horen was, kan worden opgemaakt uit het geïnspireerde verslag over de muziek bij de inwijding van Salomo’s tempel, waar gezegd wordt dat „de [honderd twintig] trompetters en de zangers als één man één geluid lieten horen”. — 2Kr 5:12, 13.

Van slechts vier instrumenten wordt in de bijbel uitdrukkelijk gezegd dat ze tot het tempelorkest behoorden: trompetten, harpen, snaarinstrumenten (Hebr.: neva·limʹ) en cimbalen. Naar hedendaagse maatstaven lijkt dit misschien geen volledig orkest, maar het was ook nooit bedoeld als symfonieorkest, doch slechts ter begeleiding van de tempelzang. Deze combinatie van instrumenten zou voor dit doel uitstekend geschikt zijn. — 2Kr 29:25, 26; Ne 12:27, 41, 42.

In verband met de trompetten noemt de bijbel de volgende tijden waarop de heilige instrumenten bespeeld werden: „Op uw vreugdedag en op uw feesttijden en aan het begin van uw maanden moet gij op de trompetten blazen over uw brandoffers en uw gemeenschapsoffers” (Nu 10:10). Nadat de organisatie voor de tempelmuziek was opgezet, werd de muzikale begeleiding bij deze en andere speciale gelegenheden waarschijnlijk met de overige instrumenten uitgebreid. Dit, en ook de gang van zaken bij het muzikale optreden, schijnt opgemaakt te kunnen worden uit de beschrijving van de volgorde van gebeurtenissen die plaatsvonden toen koning Hizkia, nadat hij de tempel had gereinigd, de heilige diensten opnieuw instelde: „Op het ogenblik dat het brandoffer begon, zette het lied voor Jehovah in, alsook de trompetten, en wel onder begeleiding van de instrumenten van David, de koning van Israël. En de hele gemeente boog zich neer terwijl het lied weerklonk en de trompetten schalden — dit alles totdat het brandoffer voleindigd was” (2Kr 29:27, 28). Dat de trompetten „onder begeleiding van de instrumenten van David” stonden, schijnt erop te duiden dat de trompetters op zo’n manier speelden dat zij de andere instrumenten aanvulden en niet de boventoon gingen voeren. De gezamenlijke menigte musici stond opgesteld „ten oosten van het altaar”. — 2Kr 5:12.

Vocale muziek. De tempelzangers waren levitische mannen. Nergens spreekt de Schrift over zangeressen in de tempel. Een van de targoems (over Pr 2:8) geeft duidelijk te kennen dat er geen zangeressen in het koor waren. Het feit dat het vrouwen zelfs verboden was bepaalde gedeelten van de tempel te betreden, lijkt de mogelijkheid uit te sluiten dat zij daar een officiële positie bekleedden. — 2Kr 5:12; Ne 10:39; 12:27-29.

Aan het zingen in de tempel werd grote belangrijkheid toegekend. Dit blijkt uit de vele malen dat de Schrift over de zangers spreekt, alsook uit het feit dat zij „vrijgesteld waren van [de] dienst” die de andere levieten opgelegd was, zodat zij zich volledig aan hun taak konden wijden (1Kr 9:33). Dat zij als speciale groep van levieten bleven fungeren, wordt bevestigd doordat zij afzonderlijk worden vermeld onder degenen die uit Babylon terugkeerden (Ezr 2:40, 41). Zelfs de Perzische koning Artaxerxes (Longimanus) wendde zijn autoriteit ten behoeve van hen aan door hen samen met andere speciale groepen vrij te stellen van ’belasting, schatting en tol’ (Ezr 7:24). Later gebood de koning dat er „een vaste voorziening voor de zangers naar de eis van elke dag” moest zijn. Hoewel dit bevel aan Artaxerxes wordt toegeschreven, werd het naar alle waarschijnlijkheid door Ezra uitgevaardigd krachtens de bevoegdheid die hem door Artaxerxes was verleend (Ne 11:23; Ezr 7:18-26). Het is derhalve begrijpelijk dat hoewel de zangers allen levieten waren, zij in de bijbel als een speciale groep worden aangeduid, aangezien er wordt gesproken over „de zangers en de levieten”. — Ne 7:1; 13:10.

In de Schrift wordt niet alleen in verband met de aanbidding in de tempel over zangers gesproken. Ook andere zangers, zowel mannen als vrouwen, worden vermeld, bijvoorbeeld de zangers en zangeressen aan het hof van Salomo; ook de ongeveer 200 zangers van beiderlei kunne die, buiten de levitische musici, uit Babylon terugkeerden (Pr 2:8; Ezr 2:65; Ne 7:67). Deze niet-levitische zangers, die in Israël overal te vinden waren, werden niet alleen ingezet om diverse feestelijke gelegenheden op te luisteren, maar ook om in tijden van droefheid klaagliederen te zingen (2Sa 19:35; 2Kr 35:25; Jer 9:17, 20). De gewoonte om in tijden van vreugde en van droefheid beroepsmusici te huren, schijnt te zijn voortgezet tot in de tijd dat Jezus op aarde was. — Mt 11:16, 17.

Hoewel er in de Hebreeuwse Geschriften meer aandacht aan muziek wordt geschonken dan in de christelijke Griekse Geschriften, wordt er in dit deel van de Schrift niet helemaal aan voorbijgegaan. Van instrumentale muziek in verband met de ware aanbidding wordt in de Griekse Geschriften slechts in figuurlijke zin gewag gemaakt (Opb 14:2); toch schijnt zingen heel gewoon te zijn geweest onder Gods dienstknechten. Jezus en zijn apostelen zongen lofzangen na het Avondmaal des Heren (Mr 14:26). Lukas vertelt dat Paulus en Silas zongen toen zij in de gevangenis zaten, en Paulus moedigde medegelovigen aan lofzangen voor Jehovah te zingen (Han 16:25; Ef 5:18, 19; Kol 3:16). Wat Paulus in 1 Korinthiërs 14:15 over zingen zegt, lijkt erop te wijzen dat zingen een vast onderdeel van de christelijke aanbidding vormde. Toen Johannes zijn geïnspireerde visioen optekende, sprak hij over verscheidene hemelse schepselen die God en Christus toezongen. — Opb 5:8-10; 14:3; 15:2-4.

De aard van de bijbelse muziek. Het hogere morele niveau van de Israëlieten en hun meesterwerken op het gebied van de literatuur, waarvan wij voorbeelden vinden in de poëzie en het proza van de Hebreeuwse Geschriften, doen vermoeden dat de muziek van het oude Israël naar alle waarschijnlijkheid uitsteeg boven die van hun tijdgenoten. Stellig was de inspiratie voor de muziek van Israël veel verhevener dan bij de naburige natiën. Interessant is een Assyrisch bas-reliëf waarop staat afgebeeld hoe koning Sanherib van koning Hizkia schatting vordert in de vorm van zowel mannelijke als vrouwelijke musici. — Ancient Near Eastern Texts, onder redactie van J. B. Pritchard, 1974, blz. 288.

Lang heeft bij sommigen de opvatting geheerst dat de Hebreeuwse muziek enkel uit melodie bestond, en geen harmonie kende. Maar alleen al de belangrijkheid die in Israël aan de harp en andere snaarinstrumenten werd toegekend, pleit sterk tegen deze veronderstelling. Het is bijna ondenkbaar dat een musicus een veelsnarig instrument zou bespelen en niet zou opmerken dat een combinatie van bepaalde tonen heel mooi klonk of dat een bepaalde toonreeks zoals een arpeggio een aangename klank opleverde. Een autoriteit op het gebied van de muziekgeschiedenis, Curt Sachs, verklaart: „Het diepgewortelde vooroordeel dat harmonie en polyfonie [twee of meer muzikale partijen of stemmen die zijn gecombineerd] uitsluitend kenmerken zijn van de middeleeuwse en moderne westerse muziekcultuur, is ongefundeerd.” Hij vervolgt met te zeggen dat zelfs in primitieve culturen vele voorbeelden te vinden zijn van muziek die zich in kwinten, kwarten, tertsen en octaven voortbeweegt, en dat deze volken, onder wie bepaalde pygmeeënstammen, overlappende beurtzang (tegenzang door twee afdelingen zangers) tot het canonzingen hebben ontwikkeld.

Gebaseerd op een wereldwijd onderzoek komt Sachs tot de volgende conclusie: „De koren en orkesten die aan de Tempel in Jeruzalem verbonden waren, wijzen erop dat de muzikale opleiding, vaardigheid en kennis op een hoog peil stonden.” Hij vervolgt: „Het is belangrijk te beseffen dat de oude westelijke Oriënt een muziek bezat die volledig afweek van de opvatting die geschiedschrijvers uit de negentiende eeuw daarover hadden. . . . Hoewel wij niet weten hoe die oude muziek geklonken heeft, beschikken wij over voldoende bewijzen van de kracht, de verhevenheid en het meesterschap waardoor ze werd gekenmerkt.” — The Rise of Music in the Ancient World: East and West, 1943, blz. 48, 101, 102.

De Schrift geeft aanleiding tot een soortgelijke conclusie. In de opschriften van de psalmen (Ps 11 en andere) komt de uitdrukking „Aan [Voor] de leider” (NW) bijvoorbeeld meer dan dertigmaal voor. In andere vertalingen staat „koorleider” (NBG) of „orkestmeester” (LV). De Hebreeuwse uitdrukking schijnt betrekking te hebben op iemand die op de een of andere manier belast was met de muzikale uitvoering van het lied, door het lied te arrangeren, door het met de levitische zangers in te studeren en te oefenen of door het officiële optreden te verzorgen. Misschien wordt er gedoeld op het hoofd van elk van de 24 afdelingen van tempelmusici, of op iemand anders van de geoefende musici, aangezien het verslag zegt dat zij ’als leiders moesten optreden’ (1Kr 15:21; 25:1, 7-31). In de opschriften van zo’n twintig andere psalmen wordt nog specifieker naar de „leiders” verwezen: „Aan de leider, op snaarinstrumenten”, „Aan de leider, op het lagere octaaf”, enzovoort (Ps 4, 12 en andere; zie SJEMINITH). Bovendien wordt er in de Schrift gewag gemaakt van de „hoofden van de zangers”, de „deskundigen” en de ’leerlingen’. Uit dit alles blijkt dat muziek op een hoog niveau stond. — Ne 12:46; 1Kr 25:7, 8.

Veel groepszang in Israël schijnt antifonaal geweest te zijn, dat wil zeggen dat hetzij twee helften van het koor beurtelings parallelle versregels zongen of een solozanger en een antwoordend koor elkaar afwisselden. In de Schrift wordt dit blijkbaar aangeduid met „ten antwoord zingen” (Ex 15:21; 1Sa 18:6, 7). Dat er in deze stijl gezongen moet zijn, valt af te leiden uit de wijze waarop sommige van de psalmen, bijvoorbeeld Psalm 136, geschreven zijn. De beschrijving van de twee grote dankkoren in Nehemia’s tijd en de rol die ze bij de inwijding van de muur van Jeruzalem speelden, geeft te kennen dat ze in deze stijl gezongen hebben. — Ne 12:31, 38, 40-42; zie LIED.

Dan was er nog een soort spreekgezang, een stijl die tussen zingen en spreken in ligt. De toonhoogte is daarbij tamelijk monotoon, terwijl de nadruk ligt op het ritme. Hoewel sprekend zingen bij bepaalde toonaangevende religies van de wereld nog altijd heel populair is, schijnt het gebruik in de bijbel beperkt te zijn tot klaagliederen, zoals in het geval van David, die een klaaglied zong op de dood van zijn vriend Jonathan en van koning Saul (2Sa 1:17; 2Kr 35:25; Ez 27:32; 32:16). Alleen in een treurdicht of klaaglied zou het spreekgezang de voorkeur genieten boven zowel de melodie van muziek als de modulatie en orale nadruk van louter spreken. — Zie KLAAGLIED.