Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Nahas

Nahas

(Na̱has) [Slang].

1. Een koning van de Ammonieten ten tijde dat Saul begon te regeren. Nahas trok met zijn leger tegen Jabes in Gilead op. Het verslag luidt: „Daarop zeiden alle mannen van Jabes tot Nahas: ’Sluit een verbond met ons, opdat wij u dienen.’ Toen zei de Ammoniet Nahas tot hen: ’Op deze voorwaarde zal ik het met u sluiten, op voorwaarde dat ieder van u het rechteroog wordt uitgestoken, en ik moet dit als een smaad op heel Israël leggen.’ De oudere mannen van Jabes zeiden op hun beurt tot hem: ’Geef ons zeven dagen de tijd, en wij willen boden door heel het gebied van Israël zenden, en indien er niemand is om ons te redden, dan moeten wij tot u uitgaan.’” Israël schaarde zich om Saul, trok naar Jabes op en versloeg Nahas. Slechts enkelen van Nahas’ leger ontkwamen levend. — 1Sa 11:1-11; 12:11, 12.

In een vermoedelijk uit de 1ste eeuw v.G.T. stammende Dode-Zeerol met de aanduiding 4QSama zijn vlak voor 1 Samuël 11:1 de volgende woorden ingevoegd: „[Na]has, de koning van de kinderen Ammons, onderdrukte de kinderen van Gad en de kinderen van Ruben zwaar, en hij stak a[llen] het rechteroog uit en verbreidde ang[st en schrik] in Israël. Geen der kinderen Israëls aan de over[zijde der Jordaan] bleef over [wie]ns rechteroog nie[t werd ui]tgestoken door [koning] Naha[s] van de kinderen Ammons; uitgezonderd zevenduizend mannen die [van] de kinderen [A]mmons [vluchtten] en naar [J]abes-Gilead kwamen. Omstreeks een maand later . . .” (Bible Review, 1985, Deel 1, nr. 3, blz. 28). Ongeveer dezelfde inlichtingen worden door Josephus verschaft. — De joodse oudheden, VI, v, 1.

Volgens Josephus (De joodse oudheden, VI, v, 3) werd deze Nahas door de strijdkrachten van Saul in de strijd gedood. Indien Josephus’ inlichtingen juist zijn, moet de Nahas die enkele jaren later goedheid jegens David betrachtte, een zoon en opvolger zijn geweest van de Nahas die door Saul werd verslagen. In dat geval kan de naam Nahas een titel geweest zijn die aan een reeks personen werd verleend, zoals de titels „Abimelech”, „Farao” en „Jabin”. Toen deze laatstgenoemde Nahas stierf, zond David gezanten naar diens zoon Hanun, die Davids oprechte bedoelingen verkeerd opvatte en zijn vertegenwoordigers zeer te schande maakte. Dit lokte vervolgens een reeks van gebeurtenissen uit als gevolg waarvan de Ammonieten ten slotte door David werden verslagen. — 2Sa 10:1-5; 11:1; 12:26-31; 1Kr 19:1-5; 20:1-3.

2. De vader van Davids zuster of halfzuster Abigaïl en mogelijk de vader van Zeruja. Hij was de grootvader van Amasa en misschien ook van Abisaï, Asaël en Joab (2Sa 17:25; 1Kr 2:16, 17). Abigaïl wordt „de dochter van Nahas” genoemd, maar zij en haar zuster worden niet rechtstreeks de dochters van Isaï, Davids vader, genoemd, hoewel er naar hen wordt verwezen als de „zusters” van Isaï’s zonen, met inbegrip van David. Dit laat de mogelijkheid van verscheidene verwantschappen open: (1) Dat Nahas een vrouw was, de echtgenote van Isaï en de moeder van alle betrokkenen (Nahas was zowel een mannen- als een vrouwennaam), maar dit is niet zo waarschijnlijk omdat vrouwen gewoonlijk slechts om speciale redenen in een geslachtslijn werden opgenomen, en die schijnen er in dit geval niet geweest te zijn. (2) Dat Nahas een andere naam voor Isaï was, zoals door de vroege joodse overlevering wordt gesuggereerd. In de Griekse Septuaginta (uitgave van de Lagarde) staat in 2 Samuël 17:25 „Isaï” in plaats van Nahas. (3) Dat Nahas een vroegere echtgenoot van Isaï’s vrouw was (wat aannemelijker is) en dat zij hem twee dochters schonk, Abigaïl en Zeruja, voordat zij met Isaï trouwde en hem verscheidene zonen baarde. — Zie ABIGAÏL nr. 2.

3. Een inwoner van de Ammonitische stad Rabba. Zijn zoon Sobi bewees David vriendelijkheid door hem van het nodige te voorzien toen David wegens de opstand van Absalom naar Mahanaïm vluchtte (2Sa 17:27-29). Mogelijk was Nahas een Israëliet die in Rabba ging wonen nadat de Ammonieten daar door Israël waren verslagen. — 2Sa 12:26-31.