THEMA
Natiën die het land bewoonden dat God aan Israël gaf
TOEN Jehovah Israël het land gaf dat hij aan Abraham had beloofd, werd het door moreel ontaarde natiën bewoond. De bijbel bericht uitdrukkelijk dat God de vernietiging van die goddeloze natiën verordende, en hij stelde de Israëlieten als oordeelsvoltrekkers aan (De 7:2). Velen hebben dit optreden bekritiseerd. Anderen erkennen nederig dat het onvolmaakte mensen in het geheel niet past zich als rechters over God op te werpen. (Vgl. Ez 18:29.) Zij willen graag Gods wegen begrijpen. Wat komen zij te weten?
Het bijbelse verslag toont duidelijk aan dat alle mensen verantwoording verschuldigd zijn aan hun Schepper, Jehovah God, of zij nu belijden in hem te geloven of niet. Het laat zien dat God geduldig is maar zijn ogen niet voor kwaaddoen sluit (Ge 15:16). Het maakt duidelijk dat Jehovah de ouders niet ontheft van de verantwoordelijkheid voor kleine kinderen, zodat zij zouden kunnen gaan denken dat hun daden alleen henzelf beïnvloeden (De 30:19; Joz 10:40). Het toont ook aan dat allen die hun slechte weg de rug toekeren en Jehovah aanbidden, voor de vernietiging gespaard kunnen worden. — Joz 6:25; 9:3–10:11.
De bijbel geeft duidelijk te kennen aan welke slechte praktijken de bewoners van Kanaän zich overgaven. In Halley’s Bible Handbook (1964, blz. 161) wordt opgemerkt: „Archeologen die opgravingen doen in de ruïnes van Kanaänitische steden verbazen zich erover dat God hen niet reeds eerder vernietigde.” De les is duidelijk: Jehovah laat slechtheid niet voor eeuwig toe.