Nethanja
(Netha̱nja) [Jehovah heeft gegeven].
1. De als derde genoemde van de vier zonen van Asaf die door David werden uitgekozen om als musici in het heiligdom dienst te verrichten. Nethanja stond aan het hoofd van de 5de van de 24 afdelingen. — 1Kr 25:1, 2, 12.
2. Een leviet die deel uitmaakte van de groep priesters, levieten en vorsten die door koning Josafat in het 3de jaar van zijn regering werden uitgezonden om in de steden van Juda Jehovah’s wet te onderwijzen. — 2Kr 17:7-9.
3. Zoon van Selemja en vader van Jehudi; laatstgenoemde las in 625 v.G.T. de rol van Jeremia aan koning Jojakim voor. — Jer 36:14, 21, 23.
4. De zoon van Elisama en vader van Ismaël; laatstgenoemde vermoordde de stadhouder Gedalja. — 2Kon 25:23, 25; Jer 40:8, 14, 15; 41:1-18.